Door Alberto ‘Chos’ Romero
Ik heb met verbazing kennisgenomen van het feit dat mijn naam is genoemd in de rechtszaak van de Centrale Bank van Curaçao en Sint maarten (CBCS) tegen twee oud-directeuren van de Centrale Bank te weten Emsley Tromp en Jerry Hasselmeyer. Zelf ben ik geen partij in de zaak en vind het daarom merkwaardig dat ineens mijn naam wordt genoemd in de rechtszaak. Mijn reactie is wat verlaat omdat ik voor mijn werk in het buitenland was en bovendien geen uitnodiging heb gehad om bij de rechtszaak aanwezig te zijn.
Ik meen toch op basis van de krantenberichten, die ik na de behandeling van de zaak onder ogen kreeg, te moeten reageren met de feiten. Uit deze berichten leid ik af dat de zaak op hoofdlijnen om de volgende dispuutpunten gaat: 1. Girobankbonus of andere bonussen; 2. Advocaatkosten; en 3. de totstandkoming van CBCS-bestuursbesluiten in het algemeen.
De spanningen binnen de bestuursorganen van de CBCS dateren van een decennia terug en er zijn in de periode daarom enkele forensische en efficiencyonderzoeken gedaan. In de in 2013 en 2015 (forensische) onderzoeken van PWC Nederland respectievelijk Triforensic uit België - geïnitieerd door de toenmalige raad van commissarissen (RvC) van de CBCS tegen het bestuur van de CBCS - heb ik toen als enige bestuurder volledig meegewerkt aan de onderzoeken; door vragen te beantwoorden en bewijsmateriaal te leveren ten aanzien van de mij aangaande punten over deze specifieke zaak bij genoemde onderzoeken.
Verder blijkt uit het krantenbericht dat ten onrechte mijn naam in één adem wordt genoemd met betrekking tot de ‘Girobankbonussen’. Dit is een verdraaiing van de feiten omdat ik nimmer betrokken ben geweest bij het dossier-Girobank; noch als bestuurder noch in enige andere hoedanigheid. Voor alle duidelijkheid: ik heb nog nooit een bonus ontvangen of getoucheerd uit de failliete boedel van Girobank. Overigens is het op zichzelf al een merkwaardige gang van zaken dat bonussen uit een failliete boedel worden uitgekeerd; wat ‘governance wise’ totaal ongebruikelijk is. De namen van de begunstigden van Girobankbonussen zijn bekend en er zijn hierover in het verleden al vonnissen uitgesproken met vermelding van naam en functie van de begunstigden.
Daarnaast heb ik, voor alle duidelijkheid, in die tijd een eigen advocaat in de arm genomen om mijn belangen te verdedigen. Toen bleek al dat ik overtuigd was van mijn correcte handelen als bestuurder; iets waar ik een decennium later met gepaste trots op terugkijk, ondanks deze treurige periode. De advocaatkosten zijn ook door mij persoonlijk gedragen en niet door de CBCS. Het bewijsmateriaal hiervoor heb ik bewaard.
Dat nu twee oud-bestuurders in een rechtszaak van de CBCS tegen hun handelen als bestuurder via hun advocaat mijn naam in diskrediet willen brengen. is niet alleen kwalijk te noemen, maar ook aantoonbaar pervers en leugenachtig. Het is te allen tijde prijzenswaardig als een bestuurder zijn of haar eigen verantwoordelijkheid voor (onrechtmatig) handelen zelf draagt en niet een andere ‘collega-bestuurder’ betrekt in een zaak waar hij part noch deel in heeft. Bovendien wordt in een rechtszaak mijn naam gebruikt terwijl ikzelf niet aanwezig was in de zaal om mijzelf te (kunnen) verdedigen. Ook ben ik zelfs niet door de CBCS gedaagd voor de rechter.
Het laatste punt van dispuut is de manier hoe besluiten tot stand komen in het CBCS-bestuur. Ik heb in al die tijd nooit behoord tot de club van intimi en vertrouwelingen binnen de Centrale Bank. De beslissingen van het bestuur dienen in formele bestuursvergaderingen te worden genomen, gevolgd door ondertekening van betrokkenen van het besluit.
Tenslotte zou elk verstandelijk mens zich moeten afvragen waarom CBCS toentertijd, niet mij als (oud-)bestuurder voor de rechter heeft gedaagd indien er gegronde redenen aanwezig zouden zijn vanuit in het verleden uitgevoerde (forensische) onderzoeken van incorrect dan wel onrechtmatig handelen. Het antwoord geef ik zelf: Er is tijdens de forensische onderzoeken nooit en te nimmer enige twijfel geweest over het handelen van mij als bestuurder. Ik heb zelfs actief meegewerkt aan alle onderzoeken en heb mij al die tijd meewerkend en coöperatief opgesteld. Er zijn dus kennelijk nooit misslagen ontdekt door de CBCS wat betreft mijn handelen.
Op dit soort momenten denk ik vaak terug aan de wijze lessen van mijn oma: ,,Cree el ladrón que todos son de su condición?” (Deze uitdrukking betekent dat iemand met slechte intenties vaak denkt dat anderen net zo handelen als hij of zij; het weerspiegelt een projectie van eigen gedrag of waarden op anderen, meestal om de eigen daden te rechtvaardigen of te normaliseren). Het kan gebruikt worden in situaties waarin iemand onterecht anderen beschuldigt van iets wat die persoon zelf doet of zou doen.
Ik ga nu verder niet meer reageren op deze zaak, maar wilde mijn verhaal wel kwijt opdat mijn naam gezuiverd blijft. Wanneer de rechter zijn vonnis uitspreekt, kan iedereen lezen wie gelijk had: but please, don’t involve me unscrupulously. Laat mijn naam in hemelsnaam buiten deze knoeiboel.
De auteur, Alberto ‘Chos’ Romero, was voorheen financieel-economisch directeur van de CBCS. Hij schrijft deze brief naar eigen zeggen in reactie op krantenberichten in het Antilliaans Dagblad, Vigilante en Extra in de week van 13 november jongstleden in de rechtszaak CBCS vs. Oud-directeuren Emsley Tromp en Jerry Hasselmeijer.