In een ingezonden stuk in het Antilliaans Dagblad van 1 augustus 2016 verdedigt dr. Rutsel Silvestre J. Martha de stelling dat het onderzoek dat is uitgevoerd door prof. Willems geen betrekking had mogen hebben op feiten die zich vóór 1 januari 2012 hebben voorgedaan. Op die dag werd het enquêterecht in Curaçao ingevoerd, en volgens dr. Martha verzet het rechtszekerheidsbeginsel zich tegen terugwerkende kracht.
Kennelijk is dr. Martha er niet van op de hoogte dat de rechter over dit onderwerp al diverse uitspraken heeft gedaan.
In een Curaçaose zaak oordeelde het Hof over feiten die zich hadden voorgedaan vóór de invoering van de enquêteregeling op 1 januari 2012. In de beschikkingen van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 29 juni 2012 en 5 maart 2013 (Ghis 55769 - HAR 28/12) is geoordeeld dat het Curaçaose enquêterecht ook betrekking kan hebben op feiten die zich hebben voorgedaan vóór de invoering van de enquêteregeling op 1 januari 2012. Het Hof stelt vast dat er in de wetsgeschiedenis géén aanwijzingen zijn dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om het onderzoek al bij voorbaat te beperken tot de periode na de invoering van deze regeling. Het Hof gaat er daarom van uit dat feiten die zich hebben voorgedaan vóór de invoering van de enquêteregeling in beginsel (mede) ten grondslag kunnen worden gelegd aan de beslissing om een onderzoek te bevelen.
In de enquêtezaak inzake de drie Curaçaose overheidsvennootschappen heeft het Gemeenschappelijk Hof in zijn beschikking van 15 juli 2013 overwogen dat voor de enquêteregeling het overgangsregime van de onmiddellijke werking geldt. Daaraan voegt het Hof toe dat feiten die zich hebben voorgedaan vóór 1 januari 2012 in beginsel (mede) ten grondslag kunnen worden gelegd aan de beslissing om een onderzoek te bevelen. Het Hof overweegt verder dat het onderzoek zich in beginsel (mede) kan uitstrekken tot de periode vóór 1 januari 2012. Een andere kwestie is, aldus het Hof, dat bij toepassing van de sanctiebepalingen wellicht gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden vóór de invoering van de enquêteregeling buiten beschouwing moeten worden gelaten. Het Hof overweegt dat die vraag op dat moment niet aan de orde is.
Gelet op de (verdere) inhoud van de beschikking kan niet worden gesteld dat de onderzoeker zich eigenmachtig de bevoegdheid heeft aangemeten om ook onderzoek te verrichten naar feiten die zich vóór 1 januari 2012 hebben voorgedaan. De verwijten gericht aan het adres van de onderzoeker (hij zou lichtvaardig hebben gehandeld, waardoor zijn rapport met willekeur is besmet) dragen wellicht een politiek karakter, maar hebben géén juridische basis.
Karel Frielink,
Curaçao