Jongens krijgen hun opvoeding, vooral wat de relatie tussen man en vrouw betreft, op straat van hun oudere vrienden, die op hun beurt een aantal jaren eerder hun opvoeding van oudere vrienden hebben gekregen.
In een notendop houdt die opvoeding in dat de vrouw een object is en geen subject. Van kleins af aan leert de jongen om een meisje te beoordelen op haar vleselijke attributen. Wanneer hij een beetje ouder is, heeft hij het over ronde billen en grote tieten. Een mooi gezicht is in principe minder belangrijk en tegenwoordig met een overvloed aan pruiken, hebben alle meisjes mooi haar.
Thuis wordt met zoonlief niet over de relatie man-vrouw gepraat, thuis wordt überhaupt nooit gepraat. Vader, als hij thuis is, zit televisie te kijken en moeder is eeuwig bezig in de keuken. De dochters moeten moeder helpen. Er zijn drie plaatsen waar de jongen zijn opvoeding kan krijgen: onder schooltijd op de speelplaats, na schooltijd op straat of thuis. Er is er nog één, zegt politicus Hensley Koeiman: de kerk.
Koeiman is aan het woord in het kader van het theaterfestival ‘Palabra di Polítiko’, een project van Teatro Luna Blou onder leiding van dramadocent Milushka Birge. Milushka nodigde de acht fracties in de Staten van Curaçao uit om een vertegenwoordiger te sturen om te vertellen wat hem of haar het meest bezighoudt. Dus de politicus als een bezorgde burger en niet als campagnevoerder. Milushka wilde ook dat de politici hun verhalen opschreven, maar dat was te veel gevraagd van die brave mensen. Een creatieve oplossing was om een schrijver te koppelen aan een politicus. De politicus vertelt en de schrijver schrijft het verhaal op. Het werkte perfect. Ik werd gekoppeld aan Hensley Koeiman. Hensley is bezorgd over het feit dat jongens hun opvoeding voornamelijk op straat krijgen, wat zich uit in machogedrag en later leidt tot huiselijk geweld. Als ex-minister van Sociale Zaken weet hij waar hij het over heeft. De jongen wordt thuis al vroeg geconfronteerd met de overheersing van zijn vader. Vader verdient de kost en heeft alles voor het zeggen. Als vader thuis is, doet moeder haar uiterste best om het hem naar zijn zin te maken, hij moet vooral niet boos worden. Dit gedrag wordt op straat onderstreept. Op school aan het hek leert de jongen naar meisjes te fluiten en schunnige opmerkingen te maken. Hier moet opgemerkt worden dat de meisjes even hard meedoen, er is dus positieve feedback. Hensley benadrukt dat ook de kerk een steentje bijdraagt tot de scheve verhouding tussen man en vrouw, doordat in de Bijbel staat dat de vrouw onderdanig moet zijn aan de man. Zij is per slot van rekening een rib uit zijn lijf. De jongen hoort de pastoor dit verkondigen tijdens de preek. Wanneer hij de school verlaat en de huwbare leeftijd bereikt, staat hij bij de snack met zijn vrienden die benadrukken dat de man streng moet optreden tegen zijn vrouw. Hij moet haar duidelijk maken dat hij de baas is en gaat en staat waar hij wil, wanneer hij wil. De vrouw heeft niets te vertellen en helemaal niets te vragen. Een oudere vriend vertelt dat wanneer hij thuis tegen zijn vrouw schreeuwt dat zij haar snuit moet houden, de hele straat beeft van de angst. Mijn aanvulling is dat de ‘baisait’, de bijzit, een ander verhaal is. Daar ben je lief tegen, daar heb je geen greep op. Het zal haar worst wezen waar je gaat of staat, als je maar dokt. En als er kapers op de kust zijn, vertelt zij dat anoniem aan je vrouw. Hensley gaf ook voorbeelden van de domme praat die op straat gebezigd wordt. Zo vertelt een van de mannen dat hij naar de dokter is gegaan omdat zijn plassertje drupt. Volgens hem heeft zijn jongeheer kou gevat, omdat hij ’s nachts op blote voeten op de koude vloer uit bed stapt. De dokter adviseerde hem om voortaan slippers te dragen. Het verhaal van Hensley is omgezet in de eenakter ‘Hòmber no ta strika paña’, ‘Echte mannen strijken geen kleren.’