Aanwijzing RMR van medio 2019 aan Curaçao vrijwel geheel ingetrokken
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Het beroep van de regering van Curaçao bij de Raad van State tegen de aanwijzing die de Rijksministerraad (RMR) medio vorig jaar gaf om de Landsbegroting 2019 aan te passen, is ‘gegrond’ verklaard. Het kabinet-Rhuggenaath is daarmee in het gelijk gesteld, terwijl de Nederlandse staatssecretaris Raymond Knops (CDA) de aanwijzing intrekt/aanpast.
De aanwijzing door middel van het Koninklijk Besluit (KB) van 12 juli 2019 hield drie onderdelen in. Ten eerste moest de Curaçaose regering de begroting 2019 in overeenstemming brengen met de normen van artikel 15 van de Rijkswet financieel toezicht (Rft), dat wil zeggen een sluitende gewone dienst (concreet: het compenseren van de tekorten van 112 miljoen gulden).
In de aanwijzing was verder ook de verplichting opgenomen om ontstane tekorten uit de jaren 2017 en 2018 weg te werken met overschotten op de begroting in de jaren 2020, 2021 en 2022 (concreet: het compenseren van 169,5 miljoen gulden).
En op de derde plaats dienden de kortlopende schulden van het Land aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Algemeen Pensioenfonds van Curaçao (APC) uiterlijk in 2022 te zijn afgelost.
Op twee van de drie punten haalt de RMR (lees: Knops) bakzeil, gelet op het nu openbaar geworden zogeheten ontwerpbesluit van de Raad van State van het Koninkrijk (RvS) inzake de beslissing op het beroep van Curaçao. In een nieuw besluit, namelijk van naar nu blijkt al 24 november en - zoals dat heet - ‘gegeven’ op 22 december, wordt het Curaçaose beroep ‘gegrond’ verklaard, vervallen de eerste twee onderdelen van de aanwijzing en wordt het deel over de aflossing aan SVB en APC ‘geherformuleerd’.
Op grond daarvan wordt het in politiek Willemstad gewraakte besluit van 12 juli 2019 aangepast en blijft als enig artikel nog over: ,,Het bestuur van Curaçao een aanwijzing te geven tot het ten opzichte van de met APC gemaakte afspraken versneld aflossen van de kortlopende schulden aan APC met overschotten op de gewone dienst in de komende jaren”. Wat betreft de SVB was ter zitting vorig jaar al vast komen te staan dat de kortlopende schuld aan de sociale verzekeraar op dat moment inmiddels geheel was afgelost.
Minister Kajsa Ollongren (D66) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is belast met de uitvoering van dit nieuwe besluit, dat in het Nederlandse Staatsblad en in het Publicatieblad van Curaçao wordt geplaatst.
Bijna anderhalf jaar later is er dus - eindelijk - duidelijkheid over de aanwijzing van de RMR en het beroep van de Curaçaose regering van 23 augustus 2019 daartegen. Eerder waren er al onbevestigde berichten over de bevindingen van de RvS, maar staatssecretaris Knops wilde er toen niets over zeggen. Zijn verweer van 30 september vorig jaar, tegen het beroep, lijkt weinig te hebben uitgehaald.
‘Volledige heroverweging’
De Raad van State (RvS) van het Koninkrijk heeft destijds een commissie belast met het onderzoek in deze zaak. De commissie bestond uit de staatsraden Lubberdink (voorzitter), Vermeulen, De Grave, de Curaçaose staatsraad Paul Comenencia en die van Aruba Mildred ‘Milly’ Schwengle. Deze commissie heeft op 14 november 2019 partijen - de regering van Curaçao en de minister van BZK - gehoord in een openbare zitting.
De Raad van Ministers van Curaçao gaf in het beroep tegen de aanwijzing aan te onderkennen ‘dat maatregelen genomen moeten worden’ om de overheidsfinanciën in overeenstemming te brengen met de Rijkswet financieel toezicht (Rft). De regering verzette zich echter tegen het tempo waarmee dit diende te gebeuren, omdat daardoor schade wordt toegebracht aan de toch al krimpende economie van Curaçao.
In dit verband wees Curaçao ook op de economische gevolgen van de situatie in Venezuela voor het eiland. De regering stelde dat een (klein) tekort in 2019 en compensatie van tekorten uit 2017, 2018 en 2019 in een periode van vijf jaar vanaf 2021, dus tot en met 2025, tot evenwichtiger resultaten zou leiden.
Bij de ‘volledige heroverweging’ van de aanwijzing door de RMR is door de RvS gekeken naar de feiten en omstandigheden die zich sinds het nemen van het KB van 12 juli 2019 hebben voorgedaan. Daarbij is onder meer in aanmerking genomen dat de Nederlandse regering en de regering van Curaçao op diezelfde dag het Groeiakkoord hebben gesloten (het Groeiakkoord dat overigens met het nieuwe akkoord van 2 november 2020 over een Landspakket Curaçao en de Rijkswet Caribisch Orgaan Hervorming en Ontwikkeling, Coho, weer van tafel is, red.).
Dat Groeiakkoord was gericht op het bereiken van structureel begrotingsevenwicht, het compenseren van de tekorten, het verlagen van de overheidsschulden en het treffen van maatregelen om te komen tot duurzaam houdbare overheidsfinanciën. Net als de aanwijzing was het doel van het Groeiakkoord om te voldoen aan de eisen die de Rft aan de begroting stelt. Kortom, het Groeiakkoord voorzag al in het treffen van een pakket maatregelen ten aanzien van de overheidsfinanciën van Curaçao.
Verder heeft Curaçao stappen heeft gezet in de uitvoering van een aantal door het College financieel toezicht (Cft) geadviseerde maatregelen om de tekorten op de gewone dienst van 2019 te compenseren. Het betreft een verhoging van de afvalstoffenheffing, de accijnzen op bier, gedestilleerd en sigaretten en van het tarief voor de omzetbelasting bij invoer. Daarnaast ook bevriezing van de ambtenarensalarissen.
De RvS is daarom van oordeel dat een aanwijzing die erop is gericht om genoemde doelen te bereiken ‘thans niet noodzakelijk is’. Anders dan de minister (lees: staatssecretaris) van BZK in het verweer tegen het beroep van Curaçao heeft aangevoerd ‘vloeit een termijn van drie jaar voor compensatie van tekorten niet voort uit de begrotingssystematiek van de Rijkswet’.
,,De omstandigheid dat in de begrotingscyclus naast het begrotingsjaar vooruit wordt gekeken naar de drie daaropvolgende jaren, brengt niet mee dat een dergelijke termijn noodzakelijkerwijs ook moet gelden voor tekortcompensaties.”
De bij het geven van een aanwijzing te betrachten terughoudendheid moet er onder deze omstandigheden toe leiden dat deze onderdelen van de RMR-aanwijzing niet worden gehandhaafd. ,,De beroepsgrond slaagt.”
Terughoudendheid
De autonomie van de Caribische landen van het Koninkrijk stelt bij het opstellen en uitvoeren van de begroting en het karakter van het begrotingsproces ‘grenzen aan de bevoegdheid van de Koninkrijksregering’ om op grond van de Rijkswet financieel toezicht (Rft) een aanwijzing te geven.
Dit brengt mee dat ‘terughoudendheid dient te worden betracht’ bij het geven van een aanwijzing, dat de inhoud van een aanwijzing moet voldoen aan het vereiste van rechtszekerheid en dat een aanwijzing niet verder dient te gaan dan nodig is voor het bereiken van een begrotingsbeleid dat voldoet aan de eisen van artikel 15 van de Rft.
,,Bij de beoordeling van de noodzaak van een aanwijzing en bij de vormgeving daarvan moet er bovendien rekening mee worden gehouden, zoals tot uitdrukking wordt gebracht in het eerste lid van artikel 15 van de Rijkswet, dat het opstellen en uitvoeren van begrotingen een voortdurend proces is met niet alleen de korte termijn voor ogen, maar ook de langere termijn als maatstaf.”
Wilt u meer informatie? Neem een online abonnement op de krant.