Het venijn zit in de staart. Is het omdat het kabinet en daarmee de coalitie vier maanden voor de Statenverkiezingen op hun laatste benen lopen dat sommige politici zaken op de spits drijven? Of is het ordinair willen scoren? Feit is dat de samenwerkende partijen vaker duidelijk maken lang niet altijd op dezelfde lijn te zitten. Vanaf het begin was het initiatiefwetsvoorstel 80/20-regeling - nog van de vorige Staten - een splijtzwam, maar PS enerzijds en de overige regeringspartijen anderzijds hebben het al die tijd niet zo ver laten komen. De Wet 80/20 beoogt quotering van het minimale aantal lokale arbeidskrachten dat werkzaam moet zijn in een bedrijf, namelijk 80 procent. Goed bedoeld wellicht, maar het stuit op serieuze bezwaren van de zijde van de Raad van Advies, omdat het discriminatieverbod in het geding is. Een notitie liet kortgeleden weten dat de gouverneur zich genoodzaakt zal voelen de wet te vernietigen; en - erger nog - als zij dit niet doet, de Koninkrijksregering het vermoedelijk zal tegenhouden. Toch ging afgelopen week een meerderheid van vijf van de negen ministers akkoord (PS en PNP), drie stemden tegen (PAIS en PAR) en minister Jardim (namens eenmansfractie Sulvaran) onthield zich. Daarmee belasten de voorstemmers gouverneur George-Wout willens en wetens met deze uiterst netelige kwestie, want ook zij beseft dat dit vooral een politiek geladen prestigezaak is geworden, waarover de regering zou kunnen vallen. Het is immers een van de verkiezingsthema’s geweest van Pueblo Soberano en hiermee wil de partij naar de achterban toe scoren. Omgekeerd houden PAIS en PAR vast aan de wet en verzetten zich tegen ongelijke behandeling. De vraag is wat de partijpolitieke redenen zijn voor PNP-minister Camelia-Römer - zelf jurist - om mee te gaan. De Landsverordening is recentelijk voorzien met een meer cijfermatige onderbouwing. De vraag blijft echter of de Wet 80/20 - die extra bureaucratie en risico’s voor corruptie met zich meebrengt - het juiste medicijn is. Het aanpakken van armoede en de hoge werkloosheid onder lokale arbeidskrachten vergt positieve noch negatieve discriminatie, maar vooral opvoeding, vorming en een goede houding. Al met al is sprake van een politieke patstelling. Het is echter uit den boze om dit op het bordje van de gouverneur te leggen, wetende dat zij als landsorgaan in beginsel doet wat haar wordt verzocht, maar natuurlijk niet kan instemmen met een wettelijke regeling die onconstitutioneel is. Het zou voor het land een afgang zijn als zij uiteindelijk gedwongen wordt als koninkrijksorgaan op de rem te gaan staan.