Door Maria Liberia-Peters
Het thema ‘democratisch deficit’ komt telkens weer naar voren in het politieke debat. Leden van het college van vertegenwoordigers van het Curaçaose volk, de Staten, dienen onderling en samen na te gaan en trachten tot overeenstemming te komen over wat de momenten van besluitvorming zijn, waar het ‘democratisch deficit’ zich voordoet en hoe men gezamenlijk tot overeenstemming kan komen om het geconstateerde deficit te elimineren.
Sommige personen maken de opmerking: ,,Hoe is het toch mogelijk, dat zo’n wijze man als Mr. Dr. ‘Doktor’ Moises da Costa Gomez het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden met een ‘democratisch deficit’ in werking heeft laten treden?” Het is alom bekend dat bij aankomst na de rondetafelconferentie hij de woorden uitsprak tot het volk: ,,We zijn al halfweg gaans!” (Nos a yega na mitar kaminda). We moeten ons er goed van bewust zijn, dat een fenomeen als een rondetafelconferentie, waar vertegenwoordigers van verschillende landen en dus belangen in conferentie rond de tafel zitten te vergaderen, het één partij nooit en te nimmer zal lukken om de beoogde volle 100 procent te bereiken. Er waren verschillende sessies van rondetafelconferenties ter voorbereiding van een nieuwe constitutionele rechtsorde namelijk ‘Het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden’. Nederland, Suriname, Indonesië (tot op zekere hoogte), Aruba en Curaçao, die ook de overige eilanden vertegenwoordigde, hebben aan de rondetafelconferentie deelgenomen.
Onlangs heeft het Interparlementair Koninkrijksoverleg (Ipko) van de vier landen in Nederland plaatsgevonden, waar ook het thema ‘democratisch deficit’ ter tafel kwam. Bovendien vond haast tegelijkertijd de publicatie plaats van het boek getiteld ‘Ongemak’ van de auteurs Gert Oostindie en Wouter Veenendaal, die vanuit hun ‘eurocentrische’ optiek kijken naar onze geschiedenis en onze politiek. Paul Rosenmöller van de Nederlandse politieke partij GroenLinks en lid van de Eerste Kamer, met een brede kennis van Curaçao, leverde het volgende commentaar: ,,Wat er ook mocht worden aangedragen om het democratische deficit op te lossen, zal hoe dan ook, als resultaat hebben een of andere vorm van ongemak; een Koninkrijk zonder ongemak zal niets anders zijn dan een waarlijke illusie.”
Ik deel zonder meer deze mening van Paul Rosenmöller, waarbij ik de volgende punten in acht neem: 1) Het verschil in leeftijd van en ‘levensloop’ van de landen en het daaruit voortvloeiende verschil in bestuurservaring en 2) het verschil in regio, cultuur, gewoontes en gebruiken, die hun waarde hebben en van belang zijn in het bestuur.
Dat dit thema al vanaf het begin moeilijk handelbaar was, blijkt uit het volgende citaat van een toespraak Da Costa Gomez van 17 januari 1948, via de microfoons van de radio-omroep in Hilversum, Nederland. Deze toespraak werd tekstueel opgenomen in de toenmalige krant ‘La Union’ van 11 maart 1948.
Da Costa Gomez aan het woord: ,,Sta mij toe een voorbeeld te geven. Na enige beraadslagingen, kwamen de leden tot de overeenstemming, dat er een Rijksparlement gevormd moest worden. Onmiddellijk hierna ontstond het probleem hoe een Rijksparlement te vormen. Ieder lid heeft natuurlijk het volste recht en vrijheid om zijn mening te uiten. Vanuit alle voorstellen resulteerden er uiteindelijk drie systemen. (1) Het eerste systeem was om te verklaren dat de drie volksvertegenwoordigingen samen het Rijksparlement vormen; (2) Het tweede systeem om de vertegenwoordiging van elk volk leden van het Rijksparlement te laten benoemen, waarbij rekening gehouden wordt met elke groepering binnen elke vertegenwoordiging; (3) Het derde systeem om aan het Nederlandse parlement een aantal leden van Curaçao en Suriname toe te voegen.” Da Costa Gomez verder: ,,Ik geloof niet dat het laatste voorstel veel kans van slagen heeft. Het eerste voorstel is adequater om de werkelijke wil van het volk tot uitdrukking te laten komen.”
Uiteindelijk heeft men in artikel 41 van het Statuut een magistrale oplossing gevonden, die het concept van onze autonomie verwoordt. Het artikel 41, lid 1, stelt uitdrukkelijk dat de vier landen in het Koninkrijk (Nederland, Curaçao, Aruba en Sint Maarten) zelfstandig, dus eigenstandig hun eigen aangelegenheden behartigen. Artikel 41, Lid 2 luidt voorts dat Rijksaangelegenheden gemeenschappelijke aangelegenheden zijn die ons allen betreffen.
Voor de colleges van volksvertegenwoordigers wordt in de artikelen 15-16-17-18 van het Statuut de procedure beschreven langs welke ons land wordt betrokken bij het ontwerpen van Rijkswetten.
Het is zelfs zo dat vanaf het begin het Statuut erin heeft voorzien op welke wijze wij zelf Rijkswetten kunnen initiëren. Het Statuut bepaalt verder dat wanneer een Rijkswet aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, deze ook tegelijkertijd aan het Curaçaos parlement wordt aangeboden. In dat proces staat ook beschreven dat een vertegenwoordiging van het Curaçaose parlement uitleg kan verschaffen en deelnemen aan debatten in de Nederlandse Tweede Kamer en Eerste Kamer over het concept van het desbetreffende Rijkswet.
Al het bovenstaande in acht genomen, zie ik naar mijn bescheiden mening, de noodzaak niet in om enige leden van het Curaçaose parlement deel uit te laten maken van het Nederlands parlement. Doktor da Costa Gomez is al in het jaar 1948 heel helder daarover geweest, met name dat dat scenario geen kans van slagen zou hebben. Een van de auteurs van het boek ‘Ongemak’ heeft in een Nederlands dagblad geopperd (als hypothese) om bijvoorbeeld drie lokale parlementsleden in de Tweede Kamer op te nemen. Om dat te realiseren zullen zowel het Statuut, de Grondwet en de Staatsregeling aangepast moeten worden. In zo’n voorstel wordt echter de inherente realiteit van ongelijkheid van een land met 150.000 inwoners in een Koninkrijk waar het grootste land bijna 18 miljoen inwoners telt verscholen. Voorts wil ik niet eens denken aan de discussie die zal ontketenen over de beslissing wie van de parlementariërs van welke fractie dan lid van de Tweede Kamer in Nederland zal worden. Hoe geschiedt de aanwijzing van vertegenwoordiger(s) van meerdere fracties? Hoe zal het dan gesteld zijn met de éénpersoonsfractie(s)? Hoe zit de verdeling van de vertegenwoordiging tussen coalitie en oppositie? Zullen de als voorbeeld genoemde drie parlementariërs moeten beschikken over een kantoorruimte in Nederland met secretariaat, medewerker(s) en wat dies meer zij als infrastructuur? Zou er ook nog één beëdigde ‘tolk’ aangesteld moeten worden?
Onze grondwettelijke Koninkrijksrelatie ligt grotendeels in Europa, terwijl onze politieke en sociaal-culturele realiteit in het Caribisch gebied ligt. Onlangs zijn minstens nog twee landen in de Cariben, leden van het Britse Gemenebest, in overleg met de bevolking getreden om een visie te bepalen voor wat betreft de toekomst voor hun land om binnen hun gemenebestverhouding meer autonoom te kunnen worden en zodoende meer eigen verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Ondertussen vraag ik mij in goede gemoede af of wij hier in het Caribisch gebied een discussie moeten opstarten om de stem van ‘Ma Yèyè’ en die van ‘Òn Tònchi’ in de Nederlandse Tweede Kamer te integreren? Nee toch?
Het Statuut van het Koninkrijk was bedoeld om de weg te openen voor onze politieke en sociaaleconomische ontwikkeling, om vooruitgang en voorspoed te verkrijgen voor ons volk en ons land. Mochten wij nu constateren dat er elementen aanwezig zijn van een democratisch deficit, dan zijn wij de eerst geroepenen om het deficit te identificeren, te benoemen, het volk uit te leggen wat het is en te formuleren wat wij denken dat er moet gebeuren om het geconstateerde deficit te corrigeren.
Dr. Moises Frumencio da Costa Gomez is in zijn tijd met een magistraal fundamenteel werk begonnen, waarmee het gelukt is een weg te openen om ons naar meer en betere ontwikkeling te leiden. Nu, in onze tijd, rest het aan allen die de estafettestok hebben overgenomen na 15 december 1954, de datum waarop het Statuut werd ondertekend, om samen, ongeacht politieke kleur door te blijven denken, te onderzoeken, het grondwerk te verbeteren en te perfectioneren en verbeteringen aan te brengen om de deficits, bestaan in de politieke praktijk, post 15 december 1954 weg te werken.
Maria Liberia-Peters, is oud-premier van de Nederlandse Antillen. Zij was van de politieke partij PNP, opgericht door Moises da Costa Gomez.