Het idee om 10 oktober uit te roepen tot ‘dia di autonomia’ getuigt niet alleen van een cultuur van gebrek aan belezenheid, maar tevens is het regelrechte geschiedvervalsing. Het idee om 10 oktober om te dopen tot dag van de autonomie is de facto de bevolking voorliegen dat ze op 10 oktober 2010 hun autonomie hebben gekregen. Nothing could be further from the truth. Hiermee maken we ons ook volkomen belachelijk naar de buitenwereld toe. Het bevestigt nogmaals waarom veel politici hier op Curaçao niets hebben begrepen van het Romeinse gezegde Historia Magistra Vitae.
Het uitroepen van 10 oktober tot dag van de autonomie is ook een klap in het gezicht van allen, die vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, zich hebben ingezet voor de autonomie van de eilanden die toentertijd samen nog het gebiedsdeel Curaçao en onderhorigheden vormden. Dan gaat het onder anderen om de heren J.H. Sprockel, A.G. Statius-Muller, Henny Eman, Efraïm Jonckheer aangevoerd door Moises da Costa Gomez, de absolute leider van de autonomie van het gebiedsdeel Curaçao.
Hier enkele historische feiten op weg naar de autonomie. (1) De Tweede Wereldoorlog, met name de bescherming van de Benedenwindse Eilanden door de geallieerden was een duidelijk bewijs dat de gezagsverhoudingen tussen Nederland en zijn kolonies na de oorlog niet op dezelfde wijze in stand konden worden gehouden; (2) De elite van de eilanden die toen de Kolonie Curaçao en onderhorigheden vormden (Curaçao, Aruba, Bonaire, Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten) oriënteerden zich toen voornamelijk op een toekomst met Nederland. Twee vraagstukken werden daarbij steeds duidelijker aan de orde gesteld en zouden in de naoorlogse periode (1945-1954) de agenda gaan bepalen. Het eerste betrof de wens van autonomie en het tweede de onderlinge verhoudingen tussen de eilanden (met name die tussen Aruba en Curaçao); (3) De benoeming (door de Nederlandse regering in ballingschap in Londen) van Da Costa Gomez tot lid van de Buitengewone Raad van Advies in 1942, werd door de Statenvoorzitter begroet als ‘de eerste daad van medezeggenschap’. Politieke partijvorming versterkte de roep om autonomie, met name bij de Democratische Partij (DP) en de Katholieke Partij, waardoor een breed draagvlak ontstond voor het streven naar autonomie; (4) Op 10 mei 1941 verklaarde koningin Wilhelmina in haar rede dat het ‘Mijn bedoeling is, dit beginsel (aanpassingen van het staatsbestel, red.) eveneens toe te passen met betrekking tot de aanpassing van de structuur der overzeesche gebiedsdelen en de bepaling van hun plaats in het Koninkrijk’. De koningin beloofde ook dat er hierover een rijksconferentie zou worden gehouden; (5) In juni 1946 vertrok de Curaçaose delegatie met een petitie naar Nederland. De Curaçaose Statendelegatie (de ‘Autonomiecommissie’) onder leiding van Da Costa Gomez diende in Nederland de belangen van dit staatsdeel voor te staan. Op 27 juni benadrukte Da Costa Gomez ‘dat er zo spoedig mogelijk een verantwoordelijk bestuur in Curaçao wordt georganiseerd en autonomie voor de eilanden’. Bij aankomst op Hato werd door Da Costa Gomez de leus, ‘wij hebben autonomie meegebracht’, gebezigd omdat hij de verzekering had van de Nederlandse premier Beel en alle grote fracties, dat wettelijke inhoud zou worden gegeven aan de politieke wensen van het gebiedsdeel Curaçao; (6) De rijksconferentie met als doel het dekolonisatieproces, werd vertraagd door het feit dat Indonesië in augustus 1945 de onafhankelijkheid had uitgeroepen, hetgeen in Nederland als een mokerslag is aangekomen; (7) Uiteindelijk zou de Ronde Tafel Conferentie (RTC) pas in januari 1948 van start gaan. Het was in deze conferentie dat voor het eerst de naam ‘Statuut’ voor een nieuwe regeling werd genoemd en wel door Da Costa Gomez. Er zouden echter nog zes jaar verlopen alvorens het zover was; (8) Op 17 maart 1948, één dag voor het verdagen van de RTC, heeft de Tweede Kamer met grote meerderheid ingestemd met wijzigingen in de Staatsregelingen. Hiermee werd de basis gelegd voor meer autonomie en voor een evenrediger verdeling van de politieke macht binnen het gebiedsdeel Curaçao; (9) Met de grondwetswijziging van 1948 werd de vorming van een nieuwe structuur van het Koninkrijk niet slechts grondwettelijk mogelijk gemaakt, maar zelfs geboden; (10) De Interimregeling voor de Nederlandse Antillen werd op 28 september wet, maar werd pas in februari 1951 volledig van kracht. De Interimregeling werd op Curaçao als een beslissende stap naar autonomie begroet (op Aruba niet); (11) Op 15 december 1954 werd het Statuut door koningin Juliana plechtig bevestigd in de Haagse Ridderzaal. Het Statuut vormde het sluitstuk van het streven naar meer autonomie, dat met name op Curaçao en Aruba al vanaf de jaren dertig leefde, en het in 1942 ingezette proces van dekolonisatie. Het Statuut is sindsdien de hoogste wettelijke regeling van het Koninkrijk; (12) Het Statuut introduceerde wat de grondwet van 1948 op grond van de uitkomst van de RTC van 1948 reeds had vastgelegd: een nieuwe rechtsorde waarin de landen elk zelfstandig de eigen belangen behartigen, zich op gelijkwaardigheid verplichten tot de verzorging van de gemeenschappelijke aangelegenheden en elkaar wederkerig bijstand te bieden. Dit alles op basis van vrijwilligheid.
Het streven naar autonomie voor Curaçao en het bereiken van dat streven heeft dus niets te maken met de datum van 10 oktober.
Gedion Isena is voorzitter van het Institute for Historical Research and Education (IHRE). Hij is historicus en heeft Economische Sociale Geschiedenis (ESG) gestudeerd aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.