Door Peter Kavelaars
In een van mijn columns die afgelopen jaar verschenen besprak ik het vertrouwensbeginsel: kan een belastingplichtige zich altijd op uitlatingen van de wetgever en de uitvoerder van de wet - de Belastingdienst - vertrouwen, ook als dat in strijd zou zijn met de wet? Het antwoord is zoals zo vaak: het hangt ervan af. Vast staat wel dat je je op toezeggingen van de wetgever niet kunt beroepen. Op uitlatingen van de inspecteur daarentegen wel, zij het dat het wel afhangt van de aard van diens uitlating. Momenteel speelt dit probleem in Nederland volop bij de zogenoemde 30%-regeling. Deze faciliteit voorziet ten aanzien van naar Nederland uitgezonden werknemers onder voorwaarden in een kostenaftrekpost ter grootte van 30% van het loon, gedurende maximaal acht jaar.
Afgelopen jaar is naar die regeling een aantal onderzoeken gedaan waarbij de centrale vraag was of de faciliteit niet te royaal is. Op basis van die onderzoeken wordt nu voorgesteld de looptijd in te korten van maximaal acht jaar naar maximaal vijf jaar. Dat moet in 2019 in gaan. Vraag is nu: wat doen we met degenen die momenteel onder de regeling vallen en die de looptijd ineens zien inkorten. Voor degenen die de vijf jaar toch niet volmaken is er niets aan de hand. Voor de anderen echter wel. Althans, dat meent de wetgever, want die heeft aangegeven dat de wijziging ook bestaande gevallen betreft. Dat wordt, zoals is te begrijpen, niet gewaardeerd. Daarbij is wel onderscheid te maken tussen degenen die op 1 januari 2019 al meer dan vijf jaar van de regeling gebruikmaken en degenen die op die datum dat aantal jaren nog moeten bereiken en dat naar verwachting ook doen. Bij de eerste groep wordt de faciliteit dus abrupt beëindigd ingaande 2019. Bij de tweede groep eindigt de regeling zodra na 2019 de vijfjaarstermijn is volbracht. Van deze laatste groep zou men nog kunnen verdedigen dat dit resultaat nog niet zo onredelijk is, maar bij de eerste groep lijkt dat wel het geval. De wetgever heeft tot nu toe geen krimp gegeven en houdt vast aan hetgeen is aangekondigd.
Slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel? Het antwoord luidt stellig ontkennend: de wet kan nu eenmaal niet aan de Grondwet worden getoetst. Dat kan wel aan enkele internationale regelingen, maar de kans op succes is daarbij heel erg klein. Kortom: het zal wel doorgaan. Ik bepleit overigens wel een onderscheid tussen de hiervoor bedoelde twee situaties. Degenen die al over de vijfjaargrens heen zijn moeten gefaciliteerd blijven. Degenen die daar nog niet overheen zijn zouden wel ‘getroffen’ mogen worden.
Naast het vertrouwensbeginsel kan ook op basis van het gelijkheidsbeginsel naar de kwestie worden gekeken: het beginsel zegt kort gezegd dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld en ongelijke gevallen naar rato van evenredigheid ongelijk. Wanneer we nu naar de situatie ingaande 2019 kijken is het bezien vanuit dit beginsel bepaald redelijk en logisch ieder die aan de voorwaarden voor de faciliteit voldoet, gelijk te behandelen ofwel een maximale termijn van vijf jaar te hanteren. Het maakt vanuit dit beginsel niet uit of men voor of vanaf 2019 naar Nederland wordt uitgezonden.
Zo zien we dat het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel dus met elkaar kunnen strijden. We hebben dat eerder meegemaakt toen een aantal jaren geleden de hypotheekrenteaftrekaftrek in Nederland werd aangepast: die aanpassing hield onder andere in dat hypotheken voortaan minimaal actuarieel moeten worden afgebouwd, terwijl voordien aflossing geheel niet verplicht was. De wetgever heeft toen de afweging anders uit laten vallen: de bestaande gevallen bleven van de aflossingsverplichting verschoond: die geldt alleen voor nieuwe gevallen. Gewekt vertrouwen, maar een ongelijke behandeling. Dat heeft indertijd tot veel commentaar geleid. Begrijpelijk, maar ik meen dat in beginsel in dit soort gevallen waarbij sprake is van duurovereenkomsten en vergelijkbare gevallen het gelijkheidsbeginsel zo veel mogelijk moet prevaleren.
Een belastingplichtige moet er rekening mee houden dat zich in de toekomst altijd wetswijzigingen kunnen voordoen. Die bevoegdheid heeft de wetgever nu eenmaal. Die kunnen leiden tot verzwaringen, maar uiteraard ook tot lastenverlichting. En in dat laatste geval zal een belastingplichtige zich bij duurovereenkomsten toch ook niet tegen de belastingverlaging verzetten?
Over het gelijkheidsbeginsel is overigens veel meer te melden: er is door de Hoge Raad een groot palet met arresten gewezen waarbij diverse groepen van gevallen worden onderscheiden met elk hun eigen regels. Een volgende keer laat ik die de revue passeren.
Peter Kavelaars is hoogleraar aan de University of Curaçao en aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, alsmede partner bij Deloitte.