Door Arjen van Rijn
In het Antilliaans Dagblad van eergisteren stond te lezen dat het Statenlid Marilyn Moses (Movementu Progresivo) bezwaar heeft tegen de Gay Parade omdat dit volgens haar geen deel is van de cultuur van het eiland, waarin het woord van God de basis is van moraal en seksualiteit. Ze vindt dat Curaçaose normen en waarden gerespecteerd moeten worden en dat geen vergunning voor een dergelijke ‘protestmars’ verleend zou moeten kunnen worden.
Laat duidelijk zijn: het staat mevrouw Moses net als ieder ander volkomen vrij om haar eigen godsdienstige en culturele opvattingen te hebben en te uiten, zoals ieder andere de vrijheid heeft die opvattingen te bestrijden. Daarvoor hebben we het religieuze en politieke debat, waarin iedereen vrij kan zeggen wat hij of zij wil, onder de beschermende paraplu van het Europese Verdrag inzake de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat voor alle landen binnen het Koninkrijk geldt, dus ook voor Curaçao.
In dat debat mogen spannende vragen aan bod komen als: ‘Wordt de cultuur van het eiland inderdaad bepaald door het woord van God als basis van moraal en seksualiteit?’, en ‘Wat is dat woord van God?’, ‘Wat hebben mensen die niet in deze God geloven daarmee te maken?’, en ‘Wat is ‘onze cultuur?’, ‘Is dat wat de meerderheid vindt of is het de optelsom van wat we met zijn allen zijn?’ Dit alles levert ongetwijfeld een interessant debat op, mede gegeven het statistische feit dat circa 10 procent van de Curaçaose bevolking niet (exclusief) heteroseksueel maar anders geaard is, net als overal in de wereld, en ‘cultuur’ geen statisch begrip is maar met de tijd meegaat. Anders zaten we nog steeds met 18e-eeuwse opvattingen en bijbehorende extreme onrechtvaardigheid opgescheept, en dat wil op Curaçao toch werkelijk niemand meer.
Volgens het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hoeft het geen fijnzinnig debat te zijn, maar is er juist plaats voor choquerende, beledigende en dwarse meningen, want in een pluriforme democratische samenleving gaat het er niet om dat we nog eens horen wat we toch al vinden, maar gaat het om de afwijkende en controversiële opvattingen. Dat helpt ons vooruit. Alles mag gezegd worden. In die zin is het alleen maar mooi, dat mevrouw Moses bereid is om met haar controversiële statements een krachtige impuls aan het publieke debat te leveren. Haar missie is geslaagd. De publieke opwinding is groot, kijk maar naar de media van de afgelopen twee dagen.
Heel anders ligt het echter als het gaat om de juridische randvoorwaarden waaronder het debat plaatsvindt. Zo vrij als het politieke debat behoort te zijn, zo strikt is het recht als het gaat om het verbinden van consequenties aan de uitkomsten ervan. Allereerst is het inderdaad juist dat het EVRM het homohuwelijk op dit moment nog altijd niet beschermt. In zoverre heeft mevrouw Moses een punt. Dit komt omdat in 1950, toen het verdrag werd opgesteld, volstrekt duidelijk was dat het recht om te huwen alleen op het huwelijk tussen één man en één vrouw sloeg. Het staat er met zoveel woorden, je kunt er moeilijk omheen, ook de rechter durft dat nog niet.
Het Hof voor de Rechten van de Mens vindt overigens wel dat het homohuwelijk een mensenrecht is, maar zolang het onderwerp tussen de lidstaten van het EVRM controversieel ligt en er verschillend over wordt gedacht (kijk maar naar Curaçao), ziet het Hof nog geen ruimte om het homohuwelijk onder de bescherming van het EVRM te brengen. Maar bij nader inzien doet dat er eigenlijk ook nauwelijks meer toe. Het Hof verbiedt namelijk allang elke vorm van discriminatie tussen hetero- en homostellen. En het Hof heeft ook al beslist dat homostellen het recht hebben op een redelijk alternatief voor het huwelijk in de vorm van een geregistreerd partnerschap. Dus het enige wat nog ontbreekt is het etiket huwelijk.
Het standpunt van mevrouw Moses doet lijken, alsof de overheid een keuze heeft om de Parade niet door te laten gaan. Maar die keuze heeft de overheid niet. Net zoals het debat over de vraag, of de Gay Parade past in ‘onze cultuur’, wordt beschermd door het EVRM, wordt ook het recht van de organisatoren van de Gay Parade om deze optocht te houden door het EVRM beschermd. Voor de vraag of de Gay Parade mag plaatsvinden maakt het helemaal niks uit of het homohuwelijk nu wel of niet al onder het EVRM valt, of je als organisator van een optocht op mannen of vrouwen valt en dat wilt uiten, en hoe je de cultuur van Curaçao definieert. Zo’n zaak is in Straatsburg al eens voor de rechter geweest en die zaak geeft een glashelder antwoord op de twijfels van mevrouw Moses.
De Russische autoriteiten verboden een Pride March in Moskou met het argument dat het opkomen voor de rechten van seksuele minderheden als immoreel en provocerend moest worden beschouwd. Het Hof wuifde deze argumenten weg. Elke optocht of betoging is geoorloofd, ongeacht het onderwerp. Dat kan hoogstens anders liggen als de openbare veiligheid acuut in gevaar is en er werkelijk geen middelen voorhanden zijn om dat gevaar weg te nemen. In een pluralistische democratische samenleving is voor de aanvaardbaarheid van een optocht of betoging niet bepalend wat de meerderheid ervan vindt.
De grondrechten, en dus ook het recht om optochten en betogingen te houden, zijn juist bedoeld om minderheden de kans te geven hun stem te laten horen. Daar is ook het publieke debat waarvan de democratie leeft het meest bij gebaat. Het gaat zelfs zo ver dat de overheid een actieve verplichting heeft om demonstranten in bescherming te nemen tegen eventuele tegendemonstranten of tegen vijandig gedrag vanuit het publiek. Zo nodig moet de politie dus uitrukken om ervoor te zorgen dat de Gay Parade ongestoord kan plaatsvinden. Maar zover hoort het nooit te komen. In een volwassen democratische samenleving overheerst uiteindelijk het respect voor elkaar en voor elkaars verschillen. Wij zijn allemaal anders. Daarvoor moet ruimte zijn, ook op Curaçao.
Arjen van Rijn is hoogleraar Staatsrecht en Staatkundige Vernieuwing aan de University of Curaçao (UoC).