Vrijwel alle ondernemingen zijn juridisch vormgegeven als een rechtspersoon. Dat geldt ook voor de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten (CBCS). De meeste rechtspersonen hebben statuten. De CBCS niet. Hoe zit dat?
Statuten vormen het raamwerk voor de corporate governance in een rechtspersoon. In de statuten wordt geregeld wat de bedrijfsdoelstellingen zijn, hoeveel directeuren er zijn en hoe die worden benoemd en ontslagen, of er een raad van commissarissen is en welke bevoegdheden deze heeft enzovoort. De wet bepaalt dat een rechtspersoon statuten moet hebben. Sommige rechtspersonen hebben echter geen statuten. Dat zijn zogenaamde rechtspersonen ‘sui generis’. Dat betekent ‘enig in zijn soort’. Er wordt voor de oprichting een afzonderlijke, op maat gemaakte wet ontworpen die in deze entiteiten het raamwerk voor de corporate governance geeft. Enkele voorbeelden zijn de University of Curaçao, de SVB, en ook de CBCS. In die gevallen heeft het Land ervoor gekozen om de desbetreffende entiteit door middel van een wet op te richten en niet door middel van een ‘gewone’ rechtspersoon met statuten. In de wet worden dan mede de bepalingen opgenomen die normaliter in de statuten staan. Nu zijn twee vragen interessant. De eerste is: waarom zou je een rechtspersoon zoals de CBCS bij wet oprichten en niet op de normale manier met statuten? De tweede vraag is: gelden voor een bij wet opgerichte rechtspersoon ook de wettelijke bepalingen die voor alle andere rechtspersonen gelden zoals Boek 2 BW?
Wat de eerste vraag betreft het volgende. Het Land heeft een deels historische en deels (grond)wettelijke verantwoordelijkheid om bepaalde taken in het algemeen belang uit te voeren, variërend van politiediensten en douaneactiviteiten tot aan het keuren van voedsel en het bewaken van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Sommige van die taken heeft het Land uitbesteed aan een private rechtspersoon. Denk bijvoorbeeld aan de productie en distributie van water en elektriciteit. Die taken lenen zich ook voor uitbesteding aan een normale rechtspersoon. De macht van het Land over de uitvoering van die werkzaamheden is dan beperkt tot de rechten die een (normale) aandeelhouder heeft. Die rechten worden bepaald en beperkt door de wet en door de statuten van die onderneming. In andere gevallen is het niet wenselijk om bepaalde taken uit te besteden. Een voorbeeld is de rechtspraak door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie en ook de toezichtstaak van de CBCS. Elk land wil dat zijn centrale bank in de uitoefening van zijn toezicht een zekere onafhankelijkheid heeft van de politiek. Het is ook gewenst dat dit toezicht op een wettelijk ingebedde wijze wordt uitgeoefend. Het normale aandeelhouderschap in een naamloze vennootschap is vanuit het oogpunt van corporate governance dan geen geschikte vorm voor de rol van het Land. Een stichting is weer te onafhankelijk. In zo’n geval ligt een rechtspersoon, ingesteld bij wet, voor de hand.
Wat de tweede vraag betreft: het is niet altijd duidelijk of en in hoeverre de bepalingen in Boek 2 BW ook gelden voor een rechtspersoon die bij wet is ingesteld. Strikt genomen is Boek 2 BW alleen van toepassing op de in dat boek genoemde rechtspersonen. Dit maakt het lastig om te bepalen welke regels van toepassing zijn als er bijvoorbeeld rechtspositionele maatregelen moeten worden genomen. Het is daarom van het grootste belang dat de instellingswet van een rechtspersoon sui generis met de grootste zorgvuldigheid wordt gemaakt en doordacht. Immers, er zijn geen statuten. Bij problemen moet je het met die wet doen. De CBCS is bij de ontmanteling van de Nederlandse Antillen ingesteld. Het afgelopen jaar is duidelijk geworden dat de daarbij behorende wet een slordig gemaakt product is. Meer zorgvuldigheid bij de oprichting had veel onzekerheid en problemen kunnen voorkomen.
Prof. dr. F.B.M. Kunneman is senior partner bij advocatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne en hoogleraar Corporate Governance aan de UoC. Hij leidt het team dat adviseert over corporate governance. Hij schrijft en doceert al decennia over dit onderwerp.