Prof. dr. F.B.M. Kunneman
Voor niks gaat de zon op. There is no such thing as a free lunch. De meeste talen kennen wel een uitdrukking die het ‘voor wat hoort wat-principe’ weergeeft. Een van de grondslagen van het Romeinse verbintenissenrecht is ‘do ut des’: ik geef u opdat u mij geeft. Alles heeft een tegenprestatie. Toch werken veel mensen zonder dat zij een tegenprestatie verwachten. Dat zijn de vrijwilligers. In Nederland heeft in de jaren 2010 tot 2015 jaarlijks gemiddeld tussen de 45 en de 55 procent van de mensen vrijwilligerswerk verricht. Daarbij kan je denken aan werk in sportverenigingen, kerken, zorginstellingen, buurtwerk en op scholen. Cijfers voor Curaçao ken ik niet, maar ik vermoed dat ook hier veel vrijwilligerswerk wordt gedaan.
Ook in veel stichtingen en verenigingen werken vrijwilligers. Dat roept voor een bestuur van een stichting of vereniging interessante vragen op. Moet ik de vrijwilligers een onkostenvergoeding betalen? Wat zijn daar de fiscale gevolgen van? Kan ik als bestuur opdrachten geven aan een vrijwilliger? Kan ik een vrijwilliger ontslaan? Ben ik als stichting aansprakelijk als een vrijwilliger tijdens het werk een ongeval krijgt? En wat als de vrijwilliger zelf schade veroorzaakt, zijn wij als stichting dan (mede-)aansprakelijk?
Deze vragen zijn best lastig. Dat komt omdat de afspraken tussen de vrijwilliger en de stichting juridisch gezien in een grijs gebied liggen, namelijk tussen afdwingbaar recht en vriendendienst. Wie zijn door zika gevelde buurvrouw belooft om twee flessen melk, een brood en twee ons kaas mee te nemen, pleegt juridisch gezien geen wanprestatie als hij de kaas vergeet. Er was wel een afspraak, maar juridisch gezien is die niet afdwingbaar. Dat ligt anders als een schilder vergeet om de daklijsten te schilderen, terwijl hij zich heeft verbonden om het hele huis te schilderen. Hij zal moeten terugkomen voor het schilderen van de daklijsten, desnoods op grond van een rechterlijk bevel.
Doorslaggevend is niet of er een tegenprestatie is afgesproken. Centraal staat de bedoeling van partijen. Wat wilde je? ‘Voor wat hoor wat’ of belangeloos je medewerking verlenen? Om te kunnen bepalen of je met een vrijwilliger of werknemer te maken hebt, moet je volgens vaste rechtspraak kijken naar alle begeleidende omstandigheden. Is er bijvoorbeeld sprake een gezagsverhouding? Zijn er werktijden afgesproken? Dat heeft hele grote gevolgen bij aansprakelijkheid voor ongevallen, de mogelijkheid van ontslag, de mogelijkheid van het geven van opdrachten en de rechtspositie van deze vrijwilligers. Die gevolgen zal ik hieronder kort bespreken.
Als een werknemer gewond raakt tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden, dan is over het algemeen de werkgever zonder meer aansprakelijk. Bij een vrijwilliger ligt dat ingewikkelder. Wat als een vrijwilliger bij het dierenasiel wordt gebeten door een hond? Of een verzorgster bij het hospice uitglijdt en haar arm breekt? In die gevallen is de rechtspraak verdeeld. Soms moet de geleden schade wel vergoed worden, soms niet. In een relatie werkgever/werknemer is de eerste vrijwel altijd aansprakelijk. In het geval van een vrijwilliger moet deze vaak een deel van de schade zelf dragen. Het is dus belangrijk daarover van tevoren afspraken te maken, bijvoorbeeld ook over het afsluiten van een verzekering.
Een werknemer kan ontslagen worden. Een werknemer heeft ook ontslagbescherming. Hoe zit dat met een vrijwilliger? Je kan een vrijwilliger niet ontslaan. Je kunt hem of haar wel de toegang ontzeggen tot het gebouw of het terrein. Dat heeft feitelijk hetzelfde effect: de relatie is verbroken. Kan een vrijwilliger zich daartegen juridisch verweren? Dat kan wel, maar de kansen op succes zijn klein. Bovendien is het een achterhoedegevecht. Als er geen goede relatie is kan je in theorie nog wel werknemer zijn, maar voor een vrijwilliger ligt dat lastiger.
Er is geen gezagsrelatie tussen de stichting of vereniging en de vrijwilliger. Daarom kan je wel afspraken maken met een vrijwilliger, maar opdrachten hoeft deze niet uit te voeren. Je kan met een vrijwilliger bijvoorbeeld afspreken dat hondenhokken 3, 4 en 5 schoon moeten worden gemaakt, of om mevrouw Kortijn op kamer 6 te wassen. Als je daartoe een opdracht geeft en de vrijwilliger doet het niet, dan kan je daar verder weinig aan doen. Ook hier moet je dus van tevoren open over praten: wat verwacht je van elkaar?
In Nederland worden veel mensen van 55 jaar en ouder ontslagen. Als je dan toch nog wilt werken, wordt je in veel gevallen zzp’er: zelfstandige zonder personeel. Meestal is dat zzg’er: zelfstandige zonder geld. Niet alleen bij de exit als oudere, maar ook bij de entree tot de arbeidsmarkt als jongere moet je tegenwoordig vaak eerst maanden of soms zelfs jaren vrijwillig of als stagiaire werken. Hun rechtspositie is belabberd. Ze verdienen vrijwel niets, maar er worden wel degelijk serieuze eisen aan hun tegenprestaties gesteld. Voor niks. Een minimale eis is volgens mij dat de belangrijkste rechten en plichten over en weer worden vastgelegd. Dat is iets beter dan niks.
Prof. dr. F.B.M. Kunneman is senior partner bij advocatenkantoor VanEps Kunneman VanDoorne en hoogleraar Corporate Governance aan de UoC. Hij leidt het team dat adviseert over corporate governance. Hij schrijft en doceert al decennia over dit onderwerp.