Funchi-, kousenband- of bananenrevolutie
Wat zorgelijker is, betreft het tegen beter weten in goedpraten van de achteloze manier waarop onze premier invulling geeft aan zijn verantwoordelijkheid als regeringsleider, hetgeen Willems omschrijft als ‘verstandig buiten schot blijven en ongestoord en vakkundig zijn gangetje gaan, om katten en honden te doen mauwen en janken’. Ontstellend genoeg huldigt de schrijver ook de regeringsstrategie om geen regeerprogramma noch begroting vast te stellen die de booswichten van de oppositie toch maar enkel zouden willen misbruiken ‘als touwladder om uit de riool te kruipen’. Als ik het dus goed begrijp, worden het verschuilen van de minister president en het welbewust vermijden van het geven van openheid van visie en plannen, door Willems opgehemeld als uitgekookt en verantwoord staatsmansschap. Want openheid maakt immers kwetsbaar en dat moet zoveel mogelijk vermeden worden. Waarom door regeringen van andere landen deze briljante struisvogeltactiek niet wordt toegepast is natuurlijk de vraag, zou dat iets te maken kunnen hebben met de principes van transparantie en democratisch bestuur? Verbazingwekkend dit soort stellingen. Overigens weet Willems zeer goed dat het uitblijven van een regeerprogramma totaal niets te maken heeft met een bewust gekozen strategie, maar enkel met de onkunde van de coalitiepartijen, die immers met dermate sterk uiteenlopende politieke visies (enerzijds extreem liberaal opportunisme en anderzijds xenofoob en wrokkig patriottisme) moeilijk tot een voor beide kanten aanvaardbaar beleidsdocument kunnen komen.
Verder verwijt Willems mij elitair gedrag wanneer ik mij kritisch uitlaat over het verval van decorum in bestuurlijk optreden. Het kan natuurlijk stoer staan om neer te kijken op goede manieren, maar hiermee ontkent Willems dat behoorlijke omgangsvormen tot succes in privé- en beroepsleven leidt en dat het een kostbaar psychologisch wapen kan zijn. Een wapen dat beschermt tegen excessen in woord en gebaar, de tegenstander ontwapent, het evenwicht tussen zwakken en sterken herstelt, agressie voorkomt en ervoor zorg draagt dat anderen niet worden gekwetst of gechoqueerd. Talleyrand wist er de woede-uitbarstingen van keizer Bonaparte mee te pareren. Bovendien doet gebrek aan normbesef afbreuk aan het imago van het land, wekt vragen op over ons beschavingsniveau en zet ons voor schut tegenover de buitenwereld. Burgers hebben er dus alle belang bij om een vertegenwoordiger van het volk die zich hufterig en onbehouwen gedraagt, te wijzen op de schade die zijn wangedrag voor het land kan veroorzaken. Dat dit zogenaamde ‘lik op stuk’-gedrag van Helmin Wiels (PS) het land een beschamend imago oplevert, is blijkbaar niet zo relevant. Veel belangrijker schijnt het recht van Wiels te zijn om zelf de mate van vlegelachtigheid te mogen bepalen waarmee hij politieke tegenstanders te kennen geeft wie er feitelijk de baas is.
Ik ga verder niet inhoudelijk in op het betoog van Willems waarbij hij onze president van de Centrale Bank en diens monetaire visie afkraakt. Als leek durf ik mij niet te wagen aan een uitspraak ten voordele of nadele van dollarisatie, daarvoor ontbreekt mij de nodige vakkennis. Als Willems nu wijst op de stompzinnigheid van Tromps voorkeur voor dollarisatie, ga ik er vanuit dat hij dat doet vanuit zijn hoedanigheid van monetair expert wiens kennis en inzicht over dit zeer specialistische vakgebied op zijn minst gelijkwaardig is aan dat van Tromp. Hoe dan ook, de vlijmscherpe en diepgaande monetaire analyse van Willems gelezen hebbende, mag Curaçao zich gelukkig prijzen in hem een briljante externe monetaire expert te hebben gevonden, die samen met de evenzeer monetair hoog geschoolde Wiels, ons land nog net op het nippertje heeft weten te behoeden voor een regelrechte monetaire ramp. Als eerbetoon stel ik voor om de beeltenissen van beide experts te slaan op de nieuwe munten voor het land Curaçao.
George Lichtveld, Curaçao