Indien voorstanders van een onafhankelijk Curaçao de onafhankelijkheid van Curaçao willen bewerkstelligen, dan moeten zij ten eerste een meerderheid van de stemgerechtigden op Curaçao middels politieke verkiezingen voor hun doel zien te winnen. Politieke verkiezingen zijn onder andere referenda waarbij de kiezers hun oordeel kunnen vellen over politieke onderwerpen, maar het kunnen ook algemene verkiezingen zijn waarbij de kiezers hun stem kunnen uitbrengen op kandidaten van politieke partijen die zich beschikbaar hebben gesteld voor het bekleden van politieke functies in publieke organen zoals de Staten. Met een meerderheid achter zich dienen zij zich vervolgens te beroepen op artikel 2 lid b van de Staatsregeling van Curaçao. Deze stelt dat de overeenkomsten met andere mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, voor zover zij voor Curaçao bekrachtigd zijn, tot de geldende wettelijke regelingen in het Land Curaçao behoren.
Op basis van artikel 2 lid b van de Staatsregeling dienen zij zich vervolgens te beroepen op artikel 1 lid 1 van zowel het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VESC-verdrag, als het Internationaal verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, het Bupo-verdrag. Artikel 1 lid 1 van beide verdragen luidt dat alle volken het zelfbeschikkingsrecht bezitten. Uit hoofde van dit recht bepalen zij in alle vrijheid hun politieke status en streven zij vrijelijk hun economische, sociale en culturele ontwikkeling na. Verder geven verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN), waaronder AVVN-resoluties 41-42, 35/20 en 3155 duidelijk aan dat het zelfbeschikkingsrecht van volkeren om hun eigen politieke status te bepalen, een onvervreemdbaar recht, ‘inalienable right’, is. Dit laatste houdt in dat niemand een volk haar zelfbeschikkingsrecht kan ontnemen, maar het betekent ook dat een volk dit recht niet aan derden kan overdragen, ook niet een gedeelte ervan. Verder stelt artikel 94 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden dat binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften (dus nationale wetten inclusief het Statuut zelf) geen toepassing vinden, indien deze toepassing niet verenigbaar is met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Met andere woorden artikel 94 stelt dat internationale verdragen in een dispuut de voorkeur genieten boven nationale wetten, inclusief het Statuut zelf. Al het bovenstaande houdt in dat Curaçao écht geen toestemming van niemand, noch van het Statuut, nodig heeft, behalve dan dat van het Curaçaose volk zélf, om een eventuele onafhankelijkheid van Curaçao uit te roepen. Tenslotte is het zelfbeschikkingsrecht wel degelijk ingebed in het Statuut, namelijk in de woorden ‘uit vrije wil’ in de Preambule. Als zodanig is het óók nog een internationale verplichting.
De heer Bosman kan de ‘zuur verdiende belastinggelden’ van de Nederlandse belastingbetaler en zijn eigen energie, beter besteden om het Statuut te verschonen van de koloniale manifestaties welke hun grondvest vinden in het Statuut, zoals het Democratisch Deficit, de Consensus Rijkswetten, het soezereine karakter (u leest het goed soezerein en niet soeverein) van het Koninkrijk der Nederlanden waarbij Nederland zich als de soezerein opstelt en de overige Rijksdelen zich als de vazallen dienen te gedragen en het concept van autonoom binnen één koninkrijk welke tot doel had het behouden van het Nederlandse koloniale rijk, en met name het behouden van Indonesië voor Nederland, na de Tweede Wereldoorlog. Anno 2018 zijn al deze koloniale manifestaties in strijd met de internationale normen zoals verwoord in verschillende AVVN-resoluties, om te beginnen met AVVN-resolutie 1514 maar tevens met verschillende VN-verdragen zoals het Verdragenrecht en de VESC- en BUPO-verdragen, maar ook in strijd met het VN-Handvest zelf.
Het Koninkrijk der Nederlanden heeft het VN-Handvest erkend en als zodanig ook artikel 103. Artikel 103 bevat de zogenoemde suprematie clausule van het VN-andvest. De suprematie clausule stelt dat het VN-Handvest verheven staat boven alle andere internationale verdragen. Als gevolg van de suprematie clausule heeft Nederland in feite de verplichting om het Statuut aan te passen aan het VN-Handvest, iets wat tot nog toe niet is gebeurd.
Tenslotte meneer Bosman, er is zeker iets mis met het Statuut wanneer anno 2018 de Nederlandse regering blijft volharden in het niet inwilligen van een 100 procent redelijk en democratisch verzoek van de Rijksdelen én van de Tweede Kamer zélf, om een Geschillenregeling in te voeren om constitutionele disputen welke zich tussen Nederland en de overige Rijksdelen binnen de kaders van het Statuut voordoen, op een vreedzaam manier op te lossen ter bevordering van gezonde relaties tussen Nederland en diezelfde Rijksdelen.
Disraël Orphelin,
Curaçao