Voor Hans Vaders was de dood, in tegenstelling tot vele andere schrijvers, artiesten en filosofen, geen schrikbeeld, geen beangstigend, afschuwelijk gevoel van het definitieve einde van dit leven, het donkere gat waar niemand meer uitkomt. Hij benaderde de dood - verstandelijk, laconiek bijna - eigenlijk zoals hij ook het leven onderging: met enige vorm van cynisme, relativiteitszin, laconiek en vooral niet melodramatisch. Melodrama was voor hem een overdreven, bijna irritante emotie, iets waar hij zeker niet van hield en zelfs als overdreven, hypocriet en onnodig ervaarde. Huilen, rouw of verdriet over de dood van anderen, zo leek het soms, was iets dat hij niet kende of althans niet zo liet blijken. Praten over het verlies van dierbaren, of het nu een naaste familielid was of een lievelingshondje - het oogappeltje van de familie- wilde hij liever niet. ,,Kijk naar je eigen leven, jij moet leven, die anderen zijn er niet meer. Die lijden niet meer, alleen jij lijdt, dat is toch zonde? Over een tijd is ook jouw tijd voorbij, die van ook en ik denk dat mij niet zoveel tijd meer gegund is, maar dat is niet erg, het zal mij een zorg zijn.” Was de redenering achter deze schijnbaar harde woorden. ,,Je moet de dood niet een belangrijker plaats, positie gunnen dan het verdient, dus: leef nu zelf, laat de doden rusten, want straks zijn wij aan de beurt.” Dat was de ‘harde’ kant, het laconieke gezicht van Hans Vaders. Het andere gezicht was er een van ware loyaliteit, vriendschap, een artistiek en intelligente man, altijd attent en altijd op tijd. Het borreltje mocht en kon niet ontbreken, noch het sigaretje en vooral voetbal! De rest van hetgeen de meeste media brachten, was eigenlijk niet zo relevant meer en soms zelfs gewoon s...t, vond hij maar al te vaak. De Nederlandse tv vaak te gênant voor woorden, CNN, nou ja, laat maar. Hans was leraar van huis uit en dat was er niet uit te slaan. ,,Eens een leraar, altijd een leraar”, zei hij ooit in een interview. Een media-man pur sang was hij ook. Hij heeft bij zowat alle lokale en diverse Nederlandse kranten en bladen gewerkt als journalist dan wel eindredacteur. Hij was verder columnist en schreef gedichten, verhalen en romans: fictie-en non-fictie, meestal verweven tot een vaak donkere, soms zwaar pessimistische beleving van een wereld, van een mens, dat deels zijn wereld, deels hemzelf was. Een wereld van de donkere mens, de mens die altijd, elke dag, de reis naar het einde van de wereld, het einde van dit leven onderneemt. Het einde is nu voor Hans gekomen: hard, pijnlijk en wreed, zoals hij misschien voorzien had als wodka-drinker. En dan waren er gelukkig twee wezentjes op deze wereld waar Hans echt blij van werd, waar hij echt van gehouden heeft - en dat waren er echt niet veel meer, behalve bij tijd en wijlen zijn wodka-cola en de muziek van de The Rolling Stones - zijn kleindochter Chantal en zijn kleine chihuahua Juanita. Hij hield zielsveel van ‘de meisjes’, zoals hij ze noemde. De kleine Chanti die ‘even intelligent is als haar opa’ en dan was er de kleine Juanita, zijn meest trouwe en geliefde vriendin. Juan, zoals hij haar noemde die - bijna - tot het einde bij hem was. ,,Je vader is er niet meer”, zei ik - nu ‘stiefmoeder’ van zijn hondje - tegen haar. Ze keek me aan met haar karakteristiek bruine/gele ogen, kwispelde met het staartje en moet gedacht hebben ‘het is goed zo, laat mijn baasje rusten, hij heeft het verdiend’. Hans, dat je in vrede moge rusten.
Ana van Leeuwen, Curaçao