‘Petroleumwet voorkomt Dutch disease’, staat in de krant. Toen ik dat las, Dutch disease, dacht ik meteen aan het uitbreken van een of andere epidemie in de trant van vogelgriep, varkenspest, gekkekoeienziekte of mond-en-klauwzeer. Ik was heel nieuwsgierig naar hoe een petroleumwet de uitbraak van de nieuwe ziekte zou moeten voorkomen. Misschien wordt de nieuwe ziekte veroorzaakt door de uitlaatgassen van de raffinaderij en moet de wet de Isla dwingen om nu wel over de brug te komen.
Niets van dat alles, de wet betreft het zoeken naar olie en gas in de Curaçaose wateren. De petroleumwet moet voorkomen dat wanneer de oliewinning zo’n daverend succes wordt en wij met zijn allen zo stinkend rijk worden, dat daardoor de waarde van de gulden stijgt (hoe?) en onze lokaal geproduceerde producten (welke?) zo duur worden dat de arme exporteurs die aan de globale straatstenen niet kwijt raken (‘Dutch disease’).
Dat is wat je noemt een zeer vooruitziende blik. Daar heb je een reuzentelescoop voor nodig waarmee je de mannetjes op Mars kunt zien rondhuppelen. Er is nog geen druppel olie gevonden en nog geen dubbeltje verdiend, en men maakt zich al zorgen over de eventuele nadelige gevolgen van succes in de toekomst. Het bijgeloof zegt dat je geen paraplu moet meenemen wanneer de zon schijnt, want dat schrikt de regen af en dat je iemand niet vóór zijn verjaardag moet feliciteren, want misschien is hij er niet meer op zijn verjaardag.
Nu heeft de overheid geen trackrecord van succesvol ondernemen en tijdens een lezing verzorgd door lokale topeconomen heb ik begrepen dat de exportsector zwaar op zijn derrière ligt. In de krant lees ik verder dat er maatregelen worden ingevoerd die het leven van ondernemers ook niet makkelijker maken. Men spreekt zelfs van fiscale ondernemersonvriendelijke maatregelen. Wie moeten dan succesvol gaan boren? De ministers? Soms lijkt het erop alsof wij allemaal een stelletje grappenmakers zijn op dit eiland. Dat noem ik de ‘Curaçao disease’.
Roy Evers, Curaçao