Alex van Stipriaan schreef er een boek over
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - In zijn lezing bij het Nationaal Archief Curaçao spreekt Alex van Stipriaan zijn verbazing uit over het ondergewaardeerde cultureel erfgoed dat in zijn ogen de Curaçaose Sombré di Kabana is. Zo zei hij gisteren: ,,Het is een prachtig voorbeeld van een stuk cultureel erfgoed, dat een hele geschiedenis en cultuur met zich meedraagt, maar waarvan veel mensen zich nauwelijks bewust zijn.
Ik had in de loop van de jaren bij allerlei culturele tradities, zoals Seú en carnaval, de karakteristieke strohoed met rafelrand gezien en ik had in die jaren ook veel historische foto’s gezien van het maakproces en het dragen van zulke hoeden. Maar ik had nooit gedacht dat daar zo’n lange geschiedenis aan vast zat. En het was me ook nooit opgevallen dat vooral mannen zulke hoeden dragen, maar dat het vooral vrouwen zijn die ze maken. En wat ik al helemaal niet had gedacht was dat zoiets typisch Curaçaos hier op een heel enkele uitzondering na, helemaal niet meer wordt gemaakt, maar uit het buitenland komt, terwijl het zó bij de eigen traditie en culturele identiteit hoort.” Het valt hem ook op dat er zo weinig over geschreven is. Een geschiedenisstudent uit Leiden schreef erover in de jaren tachtig en in een paar onderzoeken wordt het zijdelings genoemd zoals in dat van Rose Mary Allen’s boek Di Ki Manera waarin zij hoedevlechters interviewt. ,,Maar voor de rest was het sprokkelen door heel veel literatuur en reisbeschrijvingen uit de 19e en 20e eeuw, waar je dan zo nu en dan een enkel sprokkeltje tegen komt over de Sombré.” En zo vindt Van Stripriaan: ,,Eigenlijk is dat heel verwonderlijk, want het hoedenvlechten heeft in de loop van de tijd het leven van duizenden, ik kan wel zeggen tienduizenden bepaald, vooral Afro-Curaçaoënaars, maar zeker niet alleen zij. Na de slavernij, én de Shell, is het strovlechten misschien wel de meest bepalende arbeidsvorm of inkomstenbron in de geschiedenis van Curaçao geweest. Overigens ook tijdens de slavernij en ook nog in de tijd van Shell. En het was veel meer dan een bepaalde soort arbeid. Het had ook te maken met familiecultuur, met huidskleur en klasse, met onderwijs, met nationale trots.”
Nu is de sombré ook een zoektocht naar culturele eigenheid. Het zijn niet alleen meer de vissers en de landbouwers die de ‘sombré’ van vroeger dragen, maar ook anderen, aldus de professor. ,,Met name bij die gelegenheden waarin traditie en cultureel erfgoed worden gevierd. En dan is het dus ook niet de fijne strohoed die ooit het meeste geld opbracht, maar juist de meest grove soort, waarvan de randen niet eens zijn afgewerkt, waarmee de Yu di Kòrsou zich zijn gaan identificeren. Het enige verschil is dat die hoed nu vrijwel niet meer hier wordt gemaakt, maar wordt geïmporteerd uit de regio. Daar is het vlechten, zeker op Haïti nog steeds een vlucht uit de armoede en geen nieuwe traditie.”
Van Stipriaan is hoogleraar Caribische geschiedenis en cultuur aan de Erasmus Universiteit. De inmiddels gepensioneerde deskundige schreef een boek over de Curaçaose strohoed getiteld ‘De Hoed en de Rand; Curaçaose vlechtcultuur sinds de slavernij’.
De kenner duikt de geschiedenis in en doet verslag van de ontwikkeling: Van het maken van grove (sombré brutu) en meer fijne hoeden (sombré fini), van het materiaal en de internationalisering, de hoeden die dus voor de export gemaakt werden, maar ook de import van vlechtstro, de vlechtscholen die ervoor opgericht werden (Curaçao kende op bepaald moment 20 scholen). Ook wordt verteld over het uiterlijk van de hoed met de bovenkant of roos (rushi), de cilindrische zijkant (bòl) en de rand (bor). ,,De beginpunten van de nieuwe strootjes worden kresida’s genoemd.” Het hoedenvlechten komt met de komst van de Shell in de jaren twintig ten einde, vooral in de stad. ,,Maar dat beeld dat na de jaren 1930 de hoedenvlechterij zou zijn opgehouden te bestaan klopt toch niet helemaal. Dat blijkt alleen al uit de vele foto’s van vlechtactiviteiten in de jaren 1940, 1950 en 1960. Wel valt op dat die foto’s vrijwel allemaal buiten de stad zijn genomen.”
En tot slot nog een anekdote: ,,Dat hoofddeksels voor slaafgemaakten en hun nazaten iets vanzelfsprekends waren bleek bijvoorbeeld toen eind 19e eeuw pater Zwijsen een arme familie bezocht en hij werd begroet door een jongetje dat in zijn blootje voor de woning stond. Dat was op zich totaal niet ongebruikelijk voor de armere, nog niet geslachtsrijpe jeugd in die tijd, maar in de ogen van de pater was dat toch ongepast en dus maakte hij een gebaar dat het kind iets aan moest trekken. Het jongetje snapte het gebaar, rende naar binnen en kwam meteen weer terug… met een strohoed op zijn hoofd. Hij had de vermaning opgevat als niet blootshoofds in de zon te mogen staan.”