Curaçao en Sint Maarten op 2,5 tot 4,5% van gewone dienst; Aruba 22%
Van een onzer verslaggevers
Willemstad/Oranjestad - Terwijl de rentelasten van Curaçao en van Sint Maarten tussen 2,5 tot 4,5 procent van de inkomsten op de gewone dienst bedragen, waren voor Aruba de rentelasten voor de coronacrisis al 18 procent en zijn deze in verband met de coronacrisis in 2021 gestegen tot 22 procent.
Omdat de liquiditeitssteunleningen werden verstrekt tegen nul procent rente, stegen de rentelasten van Curaçao en Sint Maarten in 2020 en 2021 niet. Dat de rentekosten van Aruba wel verder zijn toegenomen is mede het gevolg geweest van de stijging van de rentelasten van de lokale en buitenlandse leningen, die in 2020 zijn afgesloten voor de financiering van lopende uitgaven.
Dat meldt het College (Aruba) financieel toezicht, C(A)ft, in de rapportage over het eerste halfjaar van 2022. In een apart hoofdstuk wordt specifiek stilgestaan bij het thema van deze halfjaarrapportage: ‘Overheidsschuld’. Hoe wordt schuld gedefinieerd, hoe heeft de schuld van de landen zich ontwikkeld sinds 2010 en wat zijn de risico’s van een (te) hoge overheidsschuld, zijn vragen die C(A)ft bespreekt.
Aruba bevindt zich al jaren ‘in de gevarenzone’, zoals het College het omschrijft, verwijzend naar de criteria die het IMF hanteert. Al sinds 2014, toen de schuld als percentage van het bruto binnenlands product (bbp) boven de 70 procentlijn kwam. Tussen 2014 en 2019 stabiliseerde de Arubaanse schuldquote. Tijdens de coronacrisis steeg de schuldquote van Aruba tot boven de 100 procent van het bbp eind 2021.
Voor de dekking van de financieringsbehoefte gedurende de jaren 2020 en 2021 had Aruba voor in totaal 23 procent van het bbp aan leningen afgesloten. Hiervan bedroegen de liquiditeitssteunleningen 16 procent en de overige leningen, die Aruba op de lokale en de buitenlandse kapitaalmarkt afsloot, 7 procent van het bbp.
De schuld van Curaçao kwam in 2016 uit boven de 50 procent van het bbp, met name door leningen voor de financiering van de bouw van een nieuw ziekenhuis (Curaçao Medical Center). De schuldquote van Curaçao kwam tijdens de coronacrisis door de liquiditeitssteunleningen - in totaal 19 procent van het bbp (2021) - boven de 70-procentlijn uit
De schuldquote van Sint Maarten bleef in 2021 met 58 procent van het bbp wel buiten de gevarenzone, ondanks dat voor 18 procent van het bbp (2021) aan liquiditeitssteunleningen is afgesloten tijdens de coronacrisis.
Het C(A)ft heeft inzichtelijk gemaakt welk bedrag van de totale langlopende leningen zal moeten worden afgelost, dan wel moeten worden geherfinancierd in de periode 2022-2025. De liquiditeitssteunleningen (tegen nul procent) maken daarvan onderdeel uit. De (uitgestelde, red.) looptijd van de liquiditeitssteunleningen eindigt in oktober 2023. ,,Over deze leningen zullen de landen met Nederland nieuwe afspraken dienen te maken”, stelt het College.
In 2025 eindigen de looptijden van twee obligatieleningen, van 140 miljoen voor Curaçao en 73,5 miljoen voor Sint Maarten. Deze leningen maakten deel uit van de startschuld van de landen op 10-10-’10, toen Curaçao en Sint Maarten een autonoom landen werden binnen het Koninkrijk.
,,Aruba zal in deze periode bijna 3 miljard florin moeten aflossen of herfinancieren”, aldus C(A)ft. Tot en met 2027 is dit zelfs 4 miljard. ,,Een herfinancieringsbehoefte van dergelijke omvang in korte periode maakt Aruba kwetsbaar voor een oplopende rente.”
Tijdens een lezing over schuldhoudbaarheid op 5 april dit jaar op Aruba is door C(A)ft-voorzitter Raymond Gradus ingegaan op deze ‘gevoeligheid’. ,,Per procent rentestijging nemen de rentelasten in 2026 toe met tenminste 37 miljoen florin.”
RENTELASTEN
Tot de overheidsschuld van de landen worden in grote lijnen de langlopende en kortlopende schulden gerekend en de voorzieningen, met uitzondering van de voorzieningen die het karakter hebben van een algemene reservering.
Hierbij wordt door C(A)ft aangesloten bij een definitie zoals gehanteerd door het IMF. ,,De omvang van de schuld van een land speelt bij de beoordeling van de duurzaamheid van de overheidsfinanciën een belangrijke rol”, legt het College uit. Daarbij wordt vooral gekeken naar de omvang van de schuld ten opzichte van het nominale bruto binnenlands product (bbp), de zogeheten schuldquote.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) geeft aan dat economieën, zoals die van Curaçao, Aruba en Sint Maarten, met een schuldquote van meer dan 70 procent van het bbp in de gevarenzone voor schuldhoudbaarheid kunnen komen.
,,Beleggers houden dan rekening met een grotere kans dat het land de aflossingen
op leningen niet kan nakomen en vragen daarom een hogere rente op de kapitaalmarkt, waarmee het toegenomen risico wordt gecompenseerd. Deze situatie kan leiden tot oplopende rentelasten, waardoor de kans op begrotingstekorten toeneemt. De houdbaarheid van de overheidsbegroting onder druk komt te staan.” De hoogte van de risicopremie is onder andere afhankelijk van de inschatting van beleggers of een land het begrotingsbeleid adequaat zal aanpassen. De hoogte is ook afhankelijk van de algemene financiële situatie van het land, en met name van de omvang van de herfinancieringsbehoefte van het land op kortere termijn.
De landen zouden, vervolgt C(A)ft, hun schuld voldoende onder de 70 procent van het bbp moeten houden om niet - door economische schokken - boven de 70 procent uit te komen.
,,Met een schuldquote van rond de 50 procent van het bbp, afhankelijk van de bestuurlijke daadkracht om begrotingsaanpassingen door te voeren en de algemene financiële situatie van het land, is de financiële buffer over het algemeen voldoende om economische schokken op te vangen, zonder dat de duurzaamheid van de overheidsfinanciën direct in gevaar komt.”
De meeste aandacht bij de analyse van de overheidsschuld gaat uit naar langlopende leningen, vanwege het rentedragende karakter van deze leningen. In het begrotingsbeleid hebben de kortlopende schulden een specifieke plaats.
De Rijkswet financieel toezicht Curaçao en Sint Maarten (Rft) staat onder normale omstandigheden financiering van een tekort op de gewone dienst door het aangaan van leningen ‘niet toe’. Met het uitstellen van aflossing van kortlopend schulden worden middelen vrijgemaakt, die kunnen worden gebruikt om een tekort op de gewone dienst te financieren.
,,Op die manier zouden exploitatietekorten impliciet worden gefinancierd met geld dat is geleend van schuldeisers, zoals leveranciers, maar in de praktijk vooral van pensioenfondsen en sociale fondsen”, licht het College toe. Dit is in strijd met de Rft, dat ziet op dekking van de uitgaven op de gewone dienst met middelen op de gewone dienst.
Deze betalingsachterstanden kunnen fors oplopen. C(A)ft laat zien dat vanaf 2013 voor zowel Sint Maarten als voor Curaçao de kortlopende schuld als percentage van het bbp toeneemt. In 2019 maakte de kortlopende schuld, in procenten van het bbp, in beide landen een substantieel deel uit van de totale schuldquote. Voor Aruba kwam de kortlopende schuld niet boven de 5 procent van het bbp uit in de hele beschouwde periode.
Schulden BES-eilanden
De betekenis van schulden voor de houdbaarheid van de openbare financiën van de Openbare Lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES-eilanden) ‘is beperkt’, schrijft het C(A)ft. ,,De eilanden kennen geen langlopende rentedragende leningen.” De schulden bestaan voor het grootste gedeelte uit een pensioenvoorziening voor politieke (ex-)gezagsdragers, langlopende renteloze leningen van Nederlandse departementen en korte schulden aan leveranciers. ,,De schuldquotes en schuld per inwoner zijn laag en stabiel”, concludeert het College.