Minister moet prioriteit geven aan beschermingsverzoeken
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Een inmiddels uit de vreemdelingenbarakken gevluchte Venezolaan is in hoger beroep alsnog in het gelijk gesteld. Hij had niet zo lang vastgehouden mogen worden - na 11 maanden detentie wist hij te ontvluchten - en de minister had eerder op zijn beschermingsverzoek moeten beslissen.
In het vonnis wordt uitgelegd dat de man met een boot illegaal op Curaçao is aangeland, daarna opgepakt is en op 15 oktober 2020 voor zijn uitzetting in de vreemdelingenbarakken is opgesloten. Na zijn aanhouding diende hij op 27 november een beschermingsverzoek in. Hij zou een gedeserteerde militair zijn en hij vluchtte naar Curaçao uit angst voor represailles door het Venezolaanse regime of het leger.
In principe was zijn gevangenneming rechtmatig. In het vonnis wordt verwezen naar het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) waarin staat dat iedereen recht op vrijheid en veiligheid heeft en niemand zijn vrijheid ontnomen mag worden, behalve (onder andere) als iemand op onrechtmatige wijze het land binnen is gekomen. Ook oordeelt het Hof dat de gevangenhouding volgens de Landsverordening toelating en uitzetting in principe niet onrechtmatig was, ook al werd er een beschermingsverzoek ingediend.
Volgens de Herziene instructie aan de Gezaghebbers (HIG) is er voor de inbewaringstelling geen wettelijke maximale termijn, maar de inbewaringstelling mag niet langer mag duren dan nodig is om de vreemdeling ook daadwerkelijk te verwijderen. Uitgangspunt is dat als na zes maanden nog geen verwijdering heeft plaatsgevonden, aangenomen mag worden dat er geen zicht is op verwijdering. De bewaring moet dan worden opgeheven. Een vreemdeling kan alleen langer worden vastgehouden als hij of zij willens en wetens het onderzoek naar zijn of haar identiteit frustreert of als blijkt dat de vreemdeling korte tijd na het verstrijken van de zes maanden verwijderd kan worden.
,,Uiteraard dient de minister zich bij indiening van een beschermingsverzoek nogmaals een beeld te vormen van de andere mogelijke belemmeringen voor verwijdering, zoals sluiting van de grenzen van het herkomstland, het ontbreken van luchtverbindingen en dergelijke”, zo wordt door het Hof toegegeven. En, zo wordt vervolgd, benadrukt moet worden dat een inbewaringstelling er niet toe mag leiden dat haastig op een beschermingsverzoek wordt beslist. Maar dit betekent niet dat de minister daarbij geen voortvarendheid zou behoeven te betrachten. ,,Integendeel, het belang bij een zo kort mogelijke duur van de vrijheidsontneming brengt mee dat de minister, om de duur van de bewaring zo beperkt mogelijk te houden, een spoedige beslissing dient te nemen op het beschermingsverzoek. Het vorenstaande zal er in de praktijk op neerkomen dat de minister door in bewaring gestelde vreemdelingen ingediende beschermingsverzoeken met voorrang en spoed behandelt, maar steeds met inachtneming van de, gelet op de belangen van de vreemdeling, vereiste zorgvuldigheid”, aldus de Hof-rechters.
Het Hof oordeelt uiteindelijk dat de minister naar aanleiding van het beschermingsverzoek niet opnieuw heeft beoordeeld of voortzetting van de inbewaringstelling nog langer gerechtvaardigd was. ,,Dat de minister heeft toegezegd dat de Venezolaan niet zou worden verwijderd zolang niet afwijzend op zijn beschermingsverzoek is beslist, doet er niet aan af dat voornoemde afweging niet is gemaakt. Gelet op het vorenstaande is de inbewaringstelling daarom onrechtmatig vanaf indiening van het beschermingsverzoek.”
En tot slot: ,,Daarnaast is niet gebleken dat de afhandeling van het beschermingsverzoek met de nodige voortvarendheid ter hand is genomen. Terwijl de Venezolaan zich in bewaring bevond, is er geen beslissing genomen op zijn beschermingsverzoek binnen de maximale bewaringstermijn van zes maanden. Desgevraagd kon de minister ter zitting niet toelichten wanneer een beslissing over het verzoek kan worden verwacht. Het gerecht heeft dat ten onrechte niet onderkend.”
Dus, zo concludeert het Hof: ,,Mocht de Venezolaan opnieuw worden aangehouden, dan dient de minister met inachtneming van deze uitspraak te beoordelen of zich bijzondere omstandigheden voordoen om de man opnieuw in bewaring te stellen. Daarbij mag de minister betrekken dat de Venezolaan zich aan de bewaring heeft onttrokken.”