OWCS-minister wil geen voorbarige conclusies

Van een onzer verslaggevers
Willemstad - De minister van Onderwijs, Wetenschap, Cultuur en Sport (OWCS), Sithree ‘Cey’ van Heydoorn (MFK) vindt dat er bij de nulmeting van het onderwijs ‘gepaste terughoudendheid’ betracht moet worden bij het formuleren van ‘(voorbarige) conclusies’.

Dat schrijft hij in een brief aan de directeur van de afdeling Koninkrijksrelaties van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Saskia de Reuver. Ook vindt hij het belangrijk te benadrukken dat Curaçao ‘in the lead’ is bij het onderzoek en Nederland als counterpart hierbij betrokken wordt.
De brief met zijn zienswijze over het onderwijshoofdstuk in het Landspakket en de daaraan gekoppelde uitvoeringsagenda is opgenomen in zijn verslag over de reis naar Nederland. Daarin staat dat hij een onderhoud had met De Reuver die met de door hem gestuurde brief akkoord is gegaan. De brief is als bijlage aan zijn reisverslag toegevoegd. Voorwaarde voor het toewijzen van een bedrag van 29,5 miljoen euro voor het onderhoud van scholen is de nulmeting. Met De Reuver is gesproken over het bedrijf dat de studie (nulmeting) moet verrichten zodat het geld beschikbaar gesteld kan worden.
De minister vindt dat in het Landspakket een beschrijving van het onderwijs wordt gegeven en uitspraken worden gedaan die in zijn ogen voorbarig en niet onderbouwd zijn en kunnen leiden tot onbegrip en negatieve emoties. Dit komt volgens hem de samenwerking tussen de landen niet ten goede. Zo is in het Landspakket geschreven dat er geen constante kwaliteit van schoolleiding en onderwijsgevenden is en dat de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te wensen overlaat waardoor het arbeidspotentieel niet ten volle benut wordt. Ook wordt aangeven dat er sprake lijkt te zijn van verouderde onderwijsmethoden, beperkte beschikbaarheid van moderne leermiddelen en weinig budgetruimte voor hervormingen. ,,Niemand zal betwisten dat hervormingen nodig zijn om de staat van het onderwijs tot een hoger niveau te brengen”, zo geeft de minister evenwel toe.
Hij vindt ook dat de drie landen waarin de nulmeting wordt uitgevoerd, namelijk Curaçao, Aruba en Sint Maarten, niet met elkaar te vergelijken zijn. Daar moet bij de nulmeting rekening mee worden gehouden. ,,De situatie van het onderwijs op Curaçao verschilt wel degelijk van de andere landen in omvang, wetgeving en complexiteit. Een ‘one size, fits all’-aanpak en oplossing is een verkeerde benadering”, zo voert hij aan.

Werkgroep in de maak
Van Heydoorn wijst er in zijn brief op dat hij bij de uitvoering van het onderzoek de verantwoordelijke bewindspersoon is en dus ook de opdrachtgever. Hij zal dan ook een werkgroep Nulmeting Onderwijs instellen met participatie van leden van de onderwijsinspecties van Curaçao en Nederland. De inspecteur-generaal van Curaçao zal de trekker zijn van de werkgroep en de Nederlandse inspectie fungeert als counterpart. Hoewel beiden verantwoordelijk zijn voor de voorbereiding en uitvoering van de nulmeting, benadrukt de minister nog eens dat bij het onderzoek Curaçao ‘in the lead’ is. Tot slot wil Van Heydoorn dat het onderzoek zo snel mogelijk uitgevoerd en afgerond wordt en dat daarom merendeels voortgebouwd moet worden op bestaande onderzoeken en documentatie.
Hij benadrukt overigens dat het belangrijk is dat Curaçao en Nederland eerst overeenstemming bereiken over de doelstelling van de nulmeting, maar ook de onderzoeksonderwerpen, het normenkader en de onderzoeksmethode. Want ‘het onderwijsbestel’ dat onderzocht moet worden is omvangrijk en bestaat uit scholen, onderwijsinstellingen, schoolbesturen, het ministerie van Onderwijs met alle afdelingen (inspectie en leerplicht bijvoorbeeld), ondersteunende voorzieningen, vakbonden, leerlingen, studenten en andere belanghebbenden. Van Heydoorn: ,,Het is belangrijk voor draagvlak en acceptatie van de resultaten dat de diverse partijen een nader te bepalen rol krijgen binnen het onderzoek.” Als het aan de Curaçaose regering ligt moeten in elk geval in het onderzoek meegenomen worden de kwaliteit van wet- en regelgeving, de kwaliteitsborging, het leraarschap, het onderwijsleerproces, de zorg en begeleiding, de examinering, diplomering en opbrengsten. Ook de kwaliteit van de aanwezige voorzieningen moet in kaart gebracht worden.