Regie CHE in handen van Haags ministerie BZK
Van onze correspondent
Den Haag - De Rijkswet Caribische Hervormingsentiteit (CHE) is niet in strijd met de autonomie van de CAS-landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten, stelt de Nederlandse staatssecretaris Raymond Knops (CDA). ,,Belangrijk gegeven hierbij is dat de entiteit geen bevoegdheden op het terrein van wet- en regelgeving van de landsorganen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten overneemt, maar enkel ondersteunend en in de sfeer van toezicht zal kunnen optreden.” Net voor zijn werkbezoek volgende week aan Curaçao heeft de bewindsman van Koninkrijksrelaties de vragen van de Tweede Kamer beantwoord over de concept-consensusrijkswet Caribische Hervormingsentiteit (CHE).
,,Hoe verhoudt deze keuze zich volgens de staatssecretaris tot de autonomie van de landen binnen het Koninkrijk?,” luidt een van de vragen. Knops antwoordt: ,,Het is mogelijk in een consensusrijkswet aan Nederlandse organen bevoegdheden toe te kennen, die vervolgens kunnen doorwerken en toepasbaar zijn in de rechtsstelsels van de Caribische landen.” Artikel 38, tweede lid, van het Statuut biedt hiertoe de ruimte, legt Knops uit.
,,Voorwaarde is wel dat deze bevoegdheden de constitutionele autonomie van de landen in fundamentele zin respecteren.” Met de bevoegdheden die in het voorstel aan de Caribische Hervormingsentiteit, een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) naar Nederlands recht, worden toegekend, wordt deze autonomie naar de mening van het kabinet-Rutte ‘in voldoende mate gewaarborgd’. Over de autonomie is de laatste weken veel te doen geweest; door de regeringen en nationale parlementen, maar ook in de adviezen van de verschillende Raden van Advies (RvA) van de Caribische landen. Knops stelt echter dat dit voorstel ‘ernaar streeft’ om een samenwerking tussen Nederland en elk van de Caribische landen tot stand te brengen ‘zonder dat de constitutionele autonomie hierdoor in fundamentele zin wordt doorkruist’.
,,De entiteit die door het voorstel wordt ingesteld neemt geen wetgevende en bestuurlijke bevoegdheden van de besturen en de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten over, maar biedt wel ondersteuning bij de uitoefening hiervan en kan consequenties verbinden aan het niet of niet voldoende naleven door de landen van de verplichtingen die op grond van dit voorstel op het land rusten.” In zijn antwoorden maakt Knops nog eens duidelijk dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), in de praktijk de staatssecretaris, de touwtjes in handen heeft bij de voorgestelde CHE.
In antwoord op een vraag van D66 schrijft Knops: ,,De organisatie van de entiteit wordt bekostigd met Nederlands belastinggeld. Ook de financiële en andere middelen die de entiteit bij de uitoefening van zijn taken zal verstrekken, worden, in ieder geval in eerste instantie, geheel opgebracht door de Nederlandse burger. Daarom is de entiteit ook vormgegeven als een Nederlandse zbo. En gelet op deze keuze is het goed te verklaren dat de leden van de entiteit worden benoemd door de minister van BZK.” De staatssecretaris voegt toe bereid te zijn met Curaçao, Aruba en Sint Maarten te overleggen over de eisen die worden gesteld aan de te benoemen leden. Ook tegen de VVD zegt Knops duidelijk dat BZK de beslissingen neemt, want naast de benoemingen kan hij ook aanwijzingen geven aan de CHE, eventueel ‘in samenspraak met andere betrokken Nederlandse bewindslieden (…) over de wijze waarop deze uitvoering geeft aan de afspraken uit de landspakketten’.
Ook deskundigen zullen door BZK worden benoemd. Daar hebben de landen geen invloed op, schrijft Knops, maar ze blijven niet helemaal buiten beeld: ,,Dit wil echter niet zeggen dat geen deskundigen uit de landen zullen worden of kunnen worden aangewezen. Als de entiteit zelf over de benodigde expertise beschikt, zal het deze expertise inzetten. Indien dit niet het geval is, kan de entiteit expertise inhuren; dit kan ook expertise vanuit de landen zijn.” Daarnaast wordt nog eens duidelijk dat de CHE verantwoording moet afleggen aan het Nederlandse parlement. Omdat het om een Rijkswet gaat zal het jaarverslag ook naar de Staten van de CAS-landen worden gestuurd en aan ‘onze ministers die het aangaat’. Helemaal buiten beeld blijven de landen niet. De drie Staten zullen in ieder geval akkoord moeten gaan met de consensusrijkswet. Zoals bekend, is dat nog niet het geval. Ook na instelling van de CHE zullen de Staten een rol houden, omdat er voor de hervormingen lokale wetgeving nodig is die door de Staten goedgekeurd moet worden.
Duidelijk tot ongenoegen van de staatssecretaris is er op de Rijksministerraad van 10 juli door de CAS-landen niet ingestemd met een adviesaanvraag bij de Raad van State: ,,Nu die instemming niet werd verleend, is het voorstel ook niet ter advisering voorgelegd en heeft het wetgevingsproces nog geen aanvang genomen.” De staatssecretaris geeft aan dat is gekozen voor een periode van zes jaar voor de CHE, omdat het implementeren van de hervormingen een langdurig proces is. ,,Naar verwachting zal de ontwikkeling en implementatie van hervormingen zes jaar vergen.” Mocht het nog langer duren dan kan de wet per land worden verlengd voor telkens twee jaar. ,,Nederland verplicht zichzelf met de consensusrijkswet om voor die termijn inspanning en ondersteuning te leveren ten behoeve van de hervorming van de economieën van de landen.”