De uitdrukking ‘op de wip zitten’ (= elk ogenblik ontslagen kunnen worden) staat ook in sterke relatie tot de ‘(loon)wig’ die op Curaçao steeds groter wordt. Wat wordt verstaan onder (loon)wig? Dat is het verschil tussen de totale loonkosten voor de werkgever en het nettoloon van de werknemer. Dat verschil is immers het bedrag wat de overheid meeneemt; de werkgever betaalt méér, maar de werknemer krijgt mínder.
Niet voor niets vraagt het verenigde Curaçaose bedrijfsleven (VBC) hier met klem aandacht voor: ‘Helft salaris naar overheid’, kopte het <I>Antilliaans Dagblad<I> afgelopen week om aan te geven om welke proporties het gaat. Maar het bleef en blijft stil. Geen Statenvragen, geen maatschappelijke debatten en geen ingezonden brieven. En van vakbondszijde geen krimp, terwijl hier sprake is van een gezamenlijk belang van werkgevers én werknemers. Samen betalen zij de prijs voor een te dure overheid, een te dure collectieve gezondheidsheidszorgverzekering en een te dure ouderdomsvoorziening - waarvan het nog maar de vraag is of de premiebetalers (de werknemers) van nu daar straks als zij gepensioneerd zijn in dezelfde mate van kunnen genieten.
De rekensommetjes liegen er niet om. In deze analyse met behulp van doorrekeningen van advieskantoor PricewaterhouseCoopers (PwC) wordt stilgestaan bij iemand met een brutoloon van 50.000 gulden en een ander met een loon van 100.000 gulden. Dan blijkt uit de overzichten wat er in 2012, 2013 en 2014 aan belasting en premies verschuldigd was/is. In 2012 is aangenomen dat de werkgever de ziektekostenverzekering voor de werknemer betaalt door middel van een collectieve ziektekostenverzekering en is de premie gesteld op 6.000 gulden. Afhankelijk van de gezinsomstandigheden kan dit bedrag (veelal) lager of (in sommige gevallen) hoger uitkomen. Omdat de basisverzekering ziektekosten (bvz) voor 75 procent wordt betaald door de werkgever, is voor de ziektekostenverzekering ook ervan uitgegaan dat de werkgever 75 procent betaalt en de werknemer 25 procent. Wat opvalt, is het grote verschil met de bvz, aangezien die bij een inkomen van 100.000 en een premie van 13 procent uitkomt op 13.000 gulden.
Voor 2013 en 2014 is uitgegaan van een werknemer die verplicht verzekerd is voor de bvz. Uit de overzichten blijkt - samengevat - dat de totale personeelslasten bij een inkomen van 50.000 zijn gestegen van 58.410 gulden in 2012 naar 60.605 in 2014. De stijging van de totale personeelslasten was dus in 2013 al 3,8 procent bij een gelijkblijvend brutoloon van 50.000. Bij een brutoloon van 100.000 was de stijging van de personeelslasten 6,2 procent. De inflatie was van december 2011 tot en met november 2013 circa 2,5 procent. De personeelslasten stegen in deze twee jaren dan ook ruimschoots meer dan de inflatie.
Uitgaande van een gelijkblijvend brutoloon is de netto-inkomensdaling voor een werknemer met een inkomen van 50.000 gulden in 2013 zo’n 0,9 procent en in 2014 zo’n 0,5 procent. Tel daarbovenop het koopkrachtverlies als gevolg van inflatie en de werknemer ziet zijn koopkracht dalen met 3,9 procent. Bij een werknemer met een brutoloon van 100.000 gulden daalt het netto inkomen bij een gelijkblijvend brutoloon met 2,6 procent en daalt de koopkracht met 5,1 procent.
Ten aanzien van de bvz is (verdere) reparatiewetgeving aangekondigd en afhankelijk van wat de definitieve tekst zal worden, kunnen de hierboven besproken gevolgen anders uitvallen. Zou op basis van reparatiewetgeving elke particulier verzekerde werknemer in de toekomst ook blijvend particulier verzekerd mogen blijven, dan is het probleem natuurlijk een stuk minder; dan heb je alleen nog de AOV-verhoging (algemene ouderdomsverzekering). Dus er hangt veel af van de reparatiewetgeving.
Feit is dat op dit moment bedrijven meer kwijt zijn aan personeelskosten, maar werknemers minder in hun portemonnee ontvangen. Het werkt twee kanten op. Aan de ene kant: door lagere loonkosten kan de (kwantitatieve) structurele werkloosheid afnemen. Als de daling van de loonkosten wordt doorberekend in de prijzen, verbetert de internationale concurrentiepositie. De export (dus de productie) stijgt, waardoor de werkgelegenheid kan toenemen. En aan de andere kant: door hogere nettolonen kan de conjuncturele werkloosheid afnemen. Als de nettolonen stijgen, zullen de consumptieve bestedingen toenemen. Bedrijven gaan meer produceren, waardoor de werkgelegenheid kan toenemen. Kortom de grotere wig is ongewenst en staat meer banen in de weg.