De tijd dat ‘wij met z’n allen’ op Curaçao trots waren en er zelfs buiten onze grenzen reclame mee maakten dat ‘we’ op het eiland ten minste vier talen spreken is definitief voorbij. Of lijkt dat maar zo, gezien de opstelling van Statenlid Rennox Calmes van de eenmansfractie TPK (Trabou pa Kòrsou) dat hij Papiaments wil spreken in de Staten-Generaal; het Nederlandse parlement. Natuurlijk, Papiamentu is een mooie taal; een lingua franca op Curaçao en daarnaast ook op Aruba en Bonaire. ‘Un dushi idioma’, waar ‘we’ ook terecht trots op (mogen) zijn. Maar, met zo’n houding als die van Calmes, komen we er niet: in plaats van dat wij op Curaçao deel willen uitmaken van een grote(re) wereld, maken we ons elke keer weer iets kleiner; en daardoor internationaal in geopolitieke en sociaaleconomische zin steeds minder relevant (voor de buitenwacht).
Daarnaast geldt ook: als ‘we’ deel willen blijven uitmaken van een club die het Koninkrijk der Nederlanden heet - en daar de voordelen/vruchten van willen (blijven) plukken - dan hoort daar ook bij dat we mee zullen moeten doen met de grote gemene deler. Natuurlijk is er dan ook nog een gerespecteerde plek voor minderheden en dus minderheidstalen (zoals die er ook is voor het Fries en het Limburgs). Maar de manier waarop dit nu wordt gepresenteerd, komt sterk over als het juist (doelbewust) afzetten tégen het Koninkrijk in plaats van proberen nauwer samen te werken. Dit laatste is uiteindelijk in het voordeel van waar de Statenleden (lees: onze volksvertegenwoordigers) het voor zouden behoren te doen: het volk.
Want de grote vraag is: wát exact schiet de gewone, vaak arme en kansloze man/vrouw op Curaçao op met déze discussie? Kan hij er meer en beter (en ook goedkoper) van eten? Biedt hem/haar dit meer kansen op goed werk en inkomen voor zijn/haar gezin? Betere mogelijkheden voor een échte toekomst voor zijn (klein)kinderen? Dát is onze taak én onze plicht en in het bijzonder van onze parlementariërs. Want inmiddels hebben zich in het Europese deel van het Koninkrijk al ruim 170.000 personen van Caribische afkomst, vooral van Curaçao, gevestigd; méér zelfs dan er op het grootste eiland zelf wonen en daarom het ‘zevende eiland’ wordt genoemd. Weg van de uitzichtloosheid; op zoek naar een beter leven met (veel) meer kansen; voor zichzelf en hun nageslacht. Is dat geen teken aan de wand? In een globaliserende wereld zal Curaçao het met isolement niet gaan redden; juist de aansluiting met één of liefst meer grote partners biedt zicht op perspectief.
Nu vooral even praktisch: ‘Toerisme als vak op school’, kopte deze krant afgelopen week. Een geweldig, zeer toe te juichen initiatief van toeristenbureau CTB en de ministers van Economie en Onderwijs. Vooruitstrevend en gebaseerd op ‘realpolitik’. Immers, toerisme is voor Curaçao - of we het nu willen of niet - voorlopig dé (enige) toekomst, zolang de Isla-raffinaderij dicht is en mogelijk nog lang dicht blijft. De werkelijkheid is natuurlijk echter, dat toeristen nu eenmaal uit het buitenland komen en dat beheersing van talen een absolute must is: Engels, Spaans en in het geval van Curaçao vooral het Nederlands. Naast ‘ons’ Papiaments. Daar zal TPK met ‘Trabou’ in de naam toch wel oor voor moeten hebben.
Het kan toch niet zo zijn dat, terwijl hier lokaal voor het toerisme gepleit wordt voor betere beheersing van vreemde talen zoals Engels, Spaans, Duits, Frans, Portugees etc. in de volksvertegenwoordiging een pleidooi wordt gehouden om over de eigen landsgrenzen het Papiaments te kunnen gebruiken. Dan moet de volgende stap zijn om ook bij de door onze parlementariërs geliefde en daarom frequent bezochte Parlatino-bijeenkomsten Papiaments te hanteren. Zo van ‘take it or leave it!?’.