Met zijn goedbedoelde betoog voor een ‘groeivriendelijk budgettair consolidatietraject’ begeeft Centrale Bank-president Richard Doornbosch zich enigszins op glad ijs. Zeker in de context van Curaçao en Sint Maarten kan zo’n pleidooi voor een ‘plan voor begrotingsconsolidatie gebaseerd op een vierjarig tijdschema’ - met andere woorden: geleidelijk aan, in vier jaar tijd, toewerken naar begrotingsevenwicht - verkeerd worden opgevat. Met name door het politieke bestuur kan het worden geïnterpreteerd als: doe maar kalm aan, ofwel poko poko. Het tegendeel is het geval; het huishoudboekje van de overheid moet (zo) snel (mogelijk) op orde. Met de vinger aan de pols of - zo nodig - met de strakke hand. Begrotingsdiscipline en controle op de overheidsuitgaven zijn helaas nooit de sterkste punten geweest van opeenvolgende regeringen van opeenvolgende politiek kleuren/samenstellingen. Niet vóór de ontmanteling van het Land de Nederlandse Antillen in 2010, waarbij de andere eilanden nog verwijten konden worden gemaakt. Maar ook niet daarná, toen Curaçao een autonoom land werd en dus de schuld niet meer op een ander kon afschuiven. Dat geldt overigens precies zo voor Sint Maarten en voor Aruba al zelfs veel langer. Probleem is: Er wordt gewoon structureel meer uitgegeven dan dat er wordt verdiend.
CBCS-president Doornbosch legt uit wat hij bedoelt: Begrotingsconsolidatie moet op een geleidelijke en structurele manier worden bereikt ‘zodat het geen rem zet op de economische groei’. Er zit zeker wat in deze redenering, maar - nogmaals - het mag geen excuus zijn om niets of weinig te doen. En dat gevaar is levensgroot, zeker met de cyclus van om de vier jaar verkiezingen, waarbij regeringspartijen zich nauwelijks impopulaire (maar noodzakelijke) maatregelen kunnen of willen veroorloven, zeker niet in het laatste jaar voor de nieuwe stembusronde, nog afgezien van het feit dat er vaak sprake is van vervroegde verkiezingen.
Wil het begrotingsconsolidatieplan groeivriendelijk zijn, dan moet het ook ruimte bieden voor overheidsinvesteringen, meent de CBCS-topman. Ook dit verdient een duidelijke kanttekening. Overheidsinvesteringen worden al vaak gezien als of omgezet in overheidsbestedingen. En van dat laatste hebben we al (meer dan) genoeg. Ook deze welgemeende opmerking kan gezien worden als een carte blanche om maar nog meer publieke middelen uit te geven, soms zelfs over de balk te gooien. Consumptief (=besteding) in plaats van productief (=investering).
Dat bewijzen de cijfers wel: Tussen 2011 en 2021 bedroeg het aandeel van de overheidsinvesteringen in het bbp (bruto binnenlands product) gemiddeld slechts 2,5 procent op Curaçao en nog maar 1,6 procent als de bouw van het ziekenhuis CMC buiten beschouwing wordt gelaten. Op Sint Maarten is het nóg minder.
In hoeverre de overheidsinvesteringen ook daadwerkelijk tot een grotere economische taart zullen leiden, hangt af van de omvang van de zogeheten budgettaire multipliers. Het is dus maar afwachten of ze überhaupt tot groei en vooral structurele expansie leiden. De overheid heeft zonder enige twijfel in kleine landen onmiskenbaar een invloed op de economie. Maar het is, was en blijft toch beter om als overheid te zorgen voor de juiste condities (aantrekkelijk investeringsklimaat, waar gezonde openbare financiën een essentieel onderdeel van uitmaken) en het investeren zelf vooral over te laten aan ondernemingen en … échte investeerders.