MR 2021 is vrijwel ‘copy-paste’ ministeriële regeling van 2016
Met de deze week ingestelde ministeriële regeling (MR) ‘moratorium tewerkstellingsvergunningen on- en laaggeschoolde buitenlandse arbeidskrachten’, is het bijna gelijknamige moratorium uit 2016 komen te vervallen.
Het Antilliaans Dagblad zocht deze MR uit 2016 op en komt tot de conclusie dat het nagenoeg om een exacte herhaling gaat - dit terwijl de omstandigheden anno 2021 toch heel bijzonder en dus anders zijn. De aanleiding nu is dus anders, er was immers in 2016 geen sprake van een gesloten raffinaderij en een coronapandemie, wel was ook toen al sprake van een relatief (zeer) hoge werkloosheidsgraad.
Anders is ook de lijst van beroepen waarvoor geen buitenlandse arbeidskrachten aangetrokken mogen worden, ter bescherming van de lokale werknemers. De lijst van 2016 is een stuk langer dan die van 2021. Tien beroepen komen overeen. In de jongste lijst staan echter beroepen die er in 2016 niet opstonden, zoals: barbediener, rekkenvuller en uitdeuker. En andersom stonden er in 2016 beroepen op die vandaag de dag ontbreken, zoals: glazenwasser, tegelzetter en kapster.
In de toelichting bij de MR wordt niet uitgelegd waarom bepaalde beroepen op de lijst voorkomen (of juist achterwege worden gelaten).
Wat ook nadere uitleg behoeft, is de overeenkomst tussen een zinsnede die zowel in de MR van 2016 als die van 2021 voorkomt, met elk een andere bron. In 2016 staat in de toelichting: ,,Conform het rapport van de Algemene Rekenkamer Curaçao werden er in de afgelopen drie jaren jaarlijks meer dan 4.000 aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen ingediend.” In de toelichting van 2021 staat: ,,Volgens informatie waarover sector arbeid van het ministerie van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn (SOAW) beschikt, werden in de afgelopen drie jaren gemiddeld 4.000 aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen ingediend.” De logische vraag die zich opdringt is natuurlijk of het puur toeval is dat tussen 2013 en 2016 enerzijds en tussen 2018 en 2021 anderzijds precies evenveel, namelijk 4.000 aanvragen, werden ingediend.
Ook worden uitspraken gedaan in beide ministeriële regelingen waarvan afgevraagd kan worden op welk onderzoek of rapport deze uitlatingen zijn gebaseerd. In beide MR’s staat de (bijna gelijkluidende) tekst: ,,Daarnaast is een groeiende trend zichtbaar, waarbij werkgevers de voorkeur geven om buitenlandse arbeidskrachten in dienst te nemen voor lage en ongeschoolde functies in plaats van de lokale arbeidskrachten. Dit ondanks het feit dat er zo goed als op alle opleidings- en ervaringsniveaus lokale werklozen beschikbaar zijn.” Er zit vijf jaar tussen beide regelingen, maar de woordkeuze is idem.
Deze ‘trend’ wordt vervolgens verklaard door bepaalde aannames, waarvan niet duidelijk is of deze ook daadwerkelijk onderzocht zijn, zoals: ,,De gedachte heerst dat buitenlandse arbeidskrachten een hogere productiviteit leveren dan lokale arbeidskrachten; buitenlandse arbeidskrachten zijn flexibeler aangezien zij sneller geneigd zijn om een tijdelijk dienstverband aan te gaan vergeleken met lokale arbeidskrachten; buitenlandse arbeidskrachten zijn bereid om onder minder gunstige arbeidsomstandigheden te werken dan lokale arbeidskrachten; de gedachte heerst dat bij buitenlandse arbeidskrachten sprake is van meer toewijding aan hun werk, omdat zij volledig afhankelijk zijn van het inkomen uit hun arbeid, terwijl lokale arbeidskrachten over alternatieven (kunnen) beschikken en daardoor minder toegewijd zouden zijn.”
Wie zegt dit? In welke rapportage komt dit voor? Wie of wat is de bron hiervan? Dat is volstrekt onhelder.
In de MR van 2016 staan voorts ook nog deze aannames, waarvan afgevraagd kan worden waarom deze niet zijn meegenomen in de ministeriële regeling van 2021: ,,De gedachte heerst dat buitenlandse arbeidskrachten beter passen bij de bedrijfscultuur dan de lokale arbeidskrachten; buitenlandse arbeidskrachten hebben totaal geen kennis van de arbeidswetgeving en zullen minder snel hun rechten geldend maken, terwijl de lokale arbeidskrachten in ieder geval de weg naar de vakbonden en rechter kennen; de gedachte heerst dat buitenlandse arbeidskrachten betrouwbaarder zijn dan de lokale arbeidskrachten.”
Ook hier: van wie zijn deze stellingnames afkomstig? Wie neemt de verantwoordelijkheid voor genoemde vergaande standpunten. En wie kan hier dus op worden aangesproken? Is dat hét bedrijfsleven? Of één of meer brancheverenigingen? Is het onderzocht? Waar baseert het ministerie van SOAW zich eigenlijk op? Hierover geen enkele duidelijkheid.
De MR van 2016 meldt tevens: ,,De effecten van deze beschikking worden één jaar na de inwerkingtreding geëvalueerd.” Niet bekend is of dit ook werkelijk is gebeurd (in 2017 of met vertraging in de jaren daarna). Er wordt in de MR van 2021 in elk geval niet op teruggekomen, terwijl deze gebaseerd had kunnen zijn op ‘lessons learned’. Wel wordt in de MR van 2021 - die in veel opzichten een ‘copy paste-regeling’ lijkt - vermeld dat de MR van 2016 wordt ingetrokken.
Tot slot: Daarmee is nog (helemaal) niets gezegd over de effectiviteit van de afgekondigde regeling, waarbij het uiteindelijk aankomt op het beter op elkaar afstemmen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Dit ten faveure van de Curaçaose arbeidskrachten én het bedrijfsleven, waardoor de economie (eindelijk) weer kan groeien en daarmee werk en inkomen, om op eigen kracht het Land en de bevolking te kunnen onderhouden en het algemene welzijnsniveau op te krikken.