De dreiging van een aanwijzing door de Rijksministerraad (RMR) aan de regering van Curaçao is van tafel. Het College financieel toezicht (Cft) zal althans géén advies geven voor zo’n aanwijzing. Opnieuw ontsnapt het autonome Curaçao aan de - als vernederend ervaren - instructie vanuit Den Haag om de landsbegroting, in dit geval die van 2018, op orde te maken. Eerder was dat begin dit jaar - iets meer dan zeven maanden na het aantreden van het kabinet-Rhuggenaath - in verband met het aanzienlijke tekort waarmee 2017 was afgesloten. Buiten de schuld van de zittende PAR/MAN/PIN-regering om, zou kunnen worden betoogd. De meest recente waarschuwing voor een aanwijzing betrof echter de begroting 2018, waarvoor de zittende regeringsploeg wél volledige verantwoordelijkheid draagt, zij het dat dit jaar 48 miljoen moet worden ‘goedgemaakt’ vanwege het tekort van vorig jaar. Samen met andere tegenvallers een hele opgave.
Het is minister Kenneth Gijsbertha (MAN) van Financiën uiteindelijk gelukt met, wat Cft ‘ad-hoc maatregelen’ noemt, de gaten te vullen. Maar dit is juist wat er eigenlijk níét moet gebeuren; er dient structureel iets gedaan worden, waardoor niet élk jaar weer zo’n race tegen de klok moet worden gehouden om onder gigantische druk de eindjes aan elkaar te knopen. Dit brengt grote spanningen met zich mee, politiek, maar ook maatschappelijk, en is niet goed voor het vertrouwen. Vertrouwen is de brandstof voor de economie. ,,It’s the economy, stupid!” is een bekende oneliner van de voormalige Amerikaanse president Bill Clinton. De economie moet draaien, moet zorgen voor banen en koopkracht. Oók op Curaçao. Het is tevens de beste remedie tegen sociale achterstanden en criminaliteit. Cft-voorzitter Raymond Gradus, zegt het aldus: ,,Versterking van de economie van Curaçao vereist vooral private investeringen. Private investeerders willen hun risico’s beperken en kunnen vertrouwen op de stabiliteit en kwaliteit van het ambtelijk en bestuurlijk overheidsapparaat. Een noodzakelijke voorwaarde daarvoor is een gedegen beheer van de overheidsfinanciën.”
Dat horen wij nu echter al jaren: eerst de financiën op orde, dan volgt de economie wel. Zo simpel is het niet helemaal - of helemaal niet - omdat er ook nog zoiets bestaat als externe schokken waar een klein eiland helemaal geen vat op heeft, zoals het (in Den Haag onderschatte) ‘Venezuela-risico’ dat zeker op Curaçao in alle heftigheid wordt gevoeld. Het gaat al gauw om 10 tot 20 procent van de economie. Om nog maar niet te spreken over de rampzalige gevolgen als het Venezolaanse PdVSA vandaag of morgen ophoudt met de Isla-raffinaderij, die al maanden niet produceert, zonder dat er een goed alternatief is.
Maar doorgaans geldt dat de overheid eerst het eigen huishoudboekje op orde moet hebben. Niet dat de regering in Fòrti overweegt de belastingen op te schroeven, maar de ervaring leert dat het verlagen van de overheidsuitgaven meer effect sorteert dan het verhogen van de overheidsinkomsten. Ook zijn de economische kosten die gepaard gaan met uitgavenreducties kleiner dan bij belastingverhogingen. Wat moet er dus gebeuren? Het betekent populair gezegd de tering naar de nering zetten. De boodschap van Cft is duidelijk: dat het in de jaren 2013 tot en met 2016 lukte sluitende begrotingen te realiseren kwam door incidentele inkomsten (lees: meevallers uit onder andere de internationale financiële dienstverlening), maar die tijd is voorbij. Het moet duurzaam gebeuren. Dat houdt onder meer in de groei van de ambtenarensalarissen beter onder controle te brengen, alsmede de omvang van het ambtenarenapparaat te reduceren naar een zo efficiënt mogelijk niveau.
Curaçao is zeker niet het enige (ei)land dat kampt met problematische overheidsfinanciën. Binnen het Koninkrijk zijn dat ook Sint Maarten en eigenlijk vooral Aruba, lange tijd door het vorige kabinet-Eman gepresenteerd als het beste en braafste jongetje van de klas. Maar eigenlijk staat Curaçao er zo slecht nog niet voor. Het Caribisch gebied als geheel scoort uitermate slecht als het gaat om overheidsschuld en concurrerend vermogen om uit dit dal te kruipen. Dit komt, zo blijkt uit studies, mede door de vaak buitenproportionele afhankelijkheid van het toerisme met doorgaans een lage toegevoegde waarde. Maar veel eilanden hebben naast toerisme weinig andere mogelijkheden, waardoor een land als Barbados - vaak aangehaald als voorbeeld van succes - kampt met een overheidsschuld van maar liefst ruim 105 procent; groter dus dan de totale omvang van de economie. Ook Aruba zit dicht tegen een schuld van 90 procent bbp (bruto binnenlands product) aan.
Het Internationaal Monetaire Fonds (IMF) omschrijft het als een ‘Silent Crisis’, waarbij het voornamelijk de kleine, middeninkomen Caribische landen zijn die onder het juk gebukt gaan van een onhoudbare overheidsschuld en de daarmee gepaard gaande hoge rentelasten. Sint Maarten zit op 35 procent en Curaçao op 45 procent bbp; door de schuldsanering in 2010 door Nederland. Ook de rentepercentages bij Curaçao en Sint Maarten liggen fors lager dan bij Aruba. De verklaring voor het lagere rentepercentage ligt aan het feit dat Curaçao en Sint Maarten alleen voor kapitaaluitgaven mogen lenen en daardoor een lopende inschrijving bij Nederland hebben en dat zij voor alle leningen een rentepercentage betalen dat identiek is aan de Nederlandse rente ten tijde van de uitgifte van de obligatie. Aruba leent op de lokale en internationale kapitaalmarkt en betaalt daarmee een rente die op de kapitaalmarkt bepaald wordt. Bovendien leent Aruba ook veel voor lopende uitgaven.
Kortom, de situatie voor Curaçao is zeker niet uitzichtloos en biedt zelfs perspectieven. Er zal en moet worden gekort tot het niveau van de inkomsten; je kunt immers niet meer uitgeven dan je hebt. Dat doet pijn, maar is nodig om van daaruit weer uit te bouwen. Wat óók noodzakelijk is, is dat eindelijk eens écht werk wordt gemaakt van wat al jaren en decennia wordt geadviseerd en geroepen, maar nimmer serieus werd uitgevoerd: het opkrikken van het concurrerend vermogen door de factor productiviteit te verhogen. Voor Curaçao is berekend dat de arbeidsproductiviteit al jaren een dalende tendens laat zien. Dit heeft een negatieve bijdrage geleverd aan de economische groei. De verklaring hiervoor kan gevonden worden in een verschuiving van arbeid van meer productieve sectoren zoals de financiële dienstverlening, de scheepsbouw en de raffinaderij naar minder productieve sectoren zoals het toerisme.
Maar waarom staat de investeringsbereidheid van de lokale investeerders de laatste jaren op een laag pitje? Het Cft geeft in het recent uitgebrachte jaarverslag 2017 het grotendeels al bekende antwoord: De omvangrijke ‘red tape’ waarbij het vooral een tijdrovend proces is om vergunningen te krijgen, is daar mede een verklaring voor. De ‘red tape’, alsmede de rigide arbeidswetgeving en de relatieve ‘high cost of doing business’ belemmeren de lokale en buitenlandse investeerders om voldoende projecten op Curaçao op te starten. ,,Ondertussen is het onderwijs aan verandering onderhevig; met de sterkere nadruk op onderwijs in de eigen lokale taal kan goede aansluiting met vervolgopleidingen in het buitenland belemmerd worden. Verder dient het ambtenarenapparaat nog een verdere kwaliteitsslag te maken. Bovendien is ook de internationale gerichtheid in de laatste jaren sterk afgenomen.”
Om de economische groei aan te zwengelen, zal dus een breed pakket aan maatregelen genomen moeten worden waarbij politieke stabiliteit, soepelere arbeidswetgeving, professionalisering van de diensten die door de overheid worden geleverd, vermindering van de ‘red tape’ en het opkrikken van de arbeidsproductiviteit een prominente rol moeten krijgen.
Hopi veel werk aan de winkel dus, maar niet onmogelijk en zeker niet zonder uitzicht op resultaat.