Rechter mag niet ingrijpen in besluitvorming consensusrijkswet
Van een onzer verslaggeefsters
Philipsburg - De stichting Pro Soualiga op Sint Maarten van advocaat Denicio Brison, heeft het kort geding verloren dat tegen de Nederlandse Staat en de regering van Sint Maarten was aangespannen om de consensusrijkswet Caribische Hervormingsentiteit (CHE) te verbieden. Het Gerecht in eerste aanleg heeft de stichting in deze zaak niet-ontvankelijk verklaard. Ook is Pro Soualiga veroordeeld in de betaling van de proceskosten, aan de zijde van de staat begroot op 2.000 gulden.
De stichting vorderde de staat te verbieden de voorgestelde rijkswet en hervormingsentiteit tot stand te brengen en ook de staat te verbieden daartoe gebruik te maken van het Statuut voor het Koninkrijk. Volgens Pro Soualiga zou het Statuut ongeldig verklaard moeten worden omdat het niet in overeenstemming is met het recht op zelfbeschikking van voormalige koloniën, zoals verklaard door de Verenigde Naties (VN) in 1955. De stichting stelde voor om in plaats van het Trustfonds, de Wereldbank en nu de mogelijke CHE een ontwikkelingsstichting in het leven te roepen met daarin vertegenwoordigers van Nederland. Deze stichting kan gelden beschikbaar stellen aan verschillende organisaties voor de ontwikkeling van Sint Maarten, zo was het idee.
Het gerecht voert in zijn besluit aan dat allereerst de bescherming van de belangen in overeenstemming moet zijn met de statutaire doelstelling van de stichting. Daaruit dient te blijken welke belangen de stichting zich heeft aangetrokken en alleen voor die rechten kan de stichting in rechte optreden. Maar, zo constateert de rechter: de stichting heeft haar statuten niet in het geding gebracht. ,,Omdat de statuten in het onderhavige geding ontbreken, kan de statutaire doelstelling van de stichting niet worden vastgesteld. Daardoor kan ook niet worden getoetst of de belangen waarvoor de stichting thans in rechte optreedt, daarmee in overeenstemming zijn”, aldus het gerecht.
Ten tweede brengt de formulering van de eis met zich mee dat er daadwerkelijk activiteiten door de stichting moeten zijn ontplooid om de belangen waarop haar statutaire doelomschrijving ziet, te behartigen. ,,De enkele vermelding van een belang in de statuten - voor zover daar in dit geval al sprake van zou zijn; de statuten ontbreken immers in dit geding - is niet voldoende. Uit activiteiten voor of na de oprichting dient te blijken dat de vlag de lading dekt. In het onderhavige geval is van ontplooide activiteiten anders dan het instellen van de onderhavige procedure, niet gebleken”, zo stelt de rechter in het vonnis.
Tot slot voert het gerecht aan dat de stichting niet eerst heeft geprobeerd het gevorderde te bereiken door overleg met de Staat te voeren. Een brief die de stichting op 17 augustus naar de Staat stuurde, is volgens de rechter geen redelijke poging daartoe. ,,Die brief is een sommatie om te stoppen met het conceptvoorstel Rijkswet en binnen zeven dagen te reageren op de voorstellen van de stichting. Die termijn is onredelijk kort.”
Gelet op het voorgaande is de stichting niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Maar, zo benadrukt de rechter: het gevorderde zou hoe dan ook niet zijn toegewezen. In de kern komt het erop neer dat de stichting het gerecht vraagt om de Staat te verbieden het conceptvoorstel rijkswet tot stand te brengen. ,,Dat gaat evenwel de rechtsvormende taak van de rechter te buiten”, stelt de rechter voor de duidelijkheid. ,,De Staat wijst er terecht op dat rijkswetten worden vastgesteld door de regering van het Koninkrijk en de Staten-Generaal gezamenlijk, waarbij de vraag of, wanneer en in welke vorm een rijkswet tot stand zal komen, moet worden beoordeeld op grond van politieke besluitvorming en afweging van de daarbij betrokken belangen. De rechter mag niet ingrijpen in deze procedure van politieke besluitvorming. Daar komt bij, zoals de Staat ook aanvoert, dat voor consensusrijkswetten bovendien geldt dat alle deelnemende landen met het wetsvoorstel moeten instemmen. Dat betekent dus ook dat de regeringen van de landen, democratisch gecontroleerd door de Staten van die landen, op grond van politieke besluitvorming en afweging van de betrokken belangen de vraag moeten beantwoorden of een consensusrijkswet tot stand moet worden gebracht en zo ja, welke inhoud ze moet hebben. Ook daarin mag de rechter niet ingrijpen.”
Wilt u meer informatie? Neem een online abonnement op de krant.