Door Bas Jussen
Ongemakkelijk schoof Wouter heen en weer op het ruwe hout van de stoel, met zijn vingers tikte hij zenuwachtig op het tafelblad. Koko leek een heel stuk rustiger, hij zat gemoedelijk achterover geleund op een manier die hij zich in het bijzijn van de blanken op de plantage niet had kunnen veroorloven. De bizarre situatie duurde niet lang. Het meisje met het prachtig glanzende haar verscheen in de deuropening met een karaf vol water. Ze bleef daar even staan. Het zonlicht dat zich achter haar bundelde, gaf haar gestalte iets magisch. Ze leek wel een beetje op het Mariabeeld op de kast. Met wiegende heupen verplaatste zij zich door de kleine ruimte en zette de karaf voor Wouter op tafel. Een ogenblik bleef ze voorovergebogen staan en keek Wouter met een glimlach aan. Wouter vergat alles om zich heen, staarde haar aan, wilde iets zeggen maar kreeg geen woord over zijn uitgedroogde lippen. Toen hij weer geheel bij positieven was, stond de jonge schoonheid al in de deuropening, klaar om de woning te verlaten. Maar ze ging niet weg. Dromerig tuurde ze naar de onbekende jongens die aan haar tafel hadden plaatsgenomen totdat Fernando haar wegstuurde. ,,Excuseer haar, mijn dochter is nieuwsgierig”, verontschuldigde haar vader zich. ,,Er komen niet veel gasten op onze afgelegen plantage.”
Met flinke teugen dronk Wouter uit de karaf. Het water gutste over zijn wangen waarop zich een baard van stof had afgezet. Hij had de karaf al driekwart geledigd alvorens hem aan Koko te overhandigen. Zijn gedachten waren echter niet langer bij het water of zijn rammelende maag. Het liefst holde hij naar buiten om nog een glimp op te vangen van de knappe jongedame. Fernando bemerkte het gelukkig niet. Hij was in de veronderstelling dat het tweetal meer interesse had in een stevige maaltijd en nam zijn gasten mee naar de keuken, nog voordat zij zich hadden kunnen wassen. Wouter knipperde met zijn ogen, zoiets had hij nog nooit gezien. De keuken had een donkerrode tint en overal op de muren waren witte stippen geschilderd. Hij wist niet zeker wat voor betekenis deze rare manier van decoreren had. Wellicht was het iets van katholieken of Spanjaarden. Mooi was het in ieder geval niet. Koko bleek minder onder de indruk van het bizarre schilderwerk en keek watertandend naar het brood en de vis die op een kleine tafel lagen. ,,Loanicia is vruchten plukken”, zei Fernando, ,,ik ga mijn vrouw roepen om u een maaltijd te koken, u is moe.”
Wouters gedachten waren alweer afgedwaald naar de mooie Loanicia, toen er opeens een mulattin binnenkwam. Wouter schrok, deed zelfs een kleine pas achteruit. Hij had niet verwacht hier een kleurling te ontmoeten. Even had hij gehoopt dat het een bediende betrof, maar die hoop werd wreed uiteen gerukt door de kus die zij Fernando op de lippen gaf. ,,Halima, mijn vrouw”, sprak de boer. De woorden galmden na in het hoofd van Wouter. Hij kon er in geen mogelijkheid omheen. Het feit dat deze vrouw een halve negerin was, stond onomstotelijk vast. Haar dikke lippen, het kroezelige haar, de ietwat platte neus en haar donkere tint verraadden haar. Zij was een halve zwarte en dat maakte Loanicia ook tot een soort mulat.
Halima mocht dan wel niet blank zijn. Koken kon ze wel. Met de weinige producten die de familie voorhanden had, bereidde ze in korte tijd een heerlijke maaltijd. Veel werd er niet gesproken. De jongemannen hadden al uren geen voedsel meer tot zich genomen en storten zich als uitgehongerde wolven op de vis.
Wouter keek af en toe stiekem op van zijn bord om een glimp op te vangen van Loanicia, die schuin tegenover hem aan de tafel had plaatsgenomen. Hij nam de vormen van haar gezicht waar. Ze kon gemakkelijk een volbloed Spaanse zijn, dacht hij. Als hij bij haar geen negroïde trekken zag, zouden anderen dat dan wel doen? Zou Koko de gelaatstrekken van zijn eigen ras bij het meisje hebben opgemerkt, vroeg de blanke jongen zich af. Zou de slaaf hebben gezien hoe hij haar had aangestaard? Dan zou die kroeskop vast geniepig in zijn vuist hebben gelachen bij de blunder van zijn meester, zo veronderstelde Wouter. Hij probeerde aan iets anders te denken. Concentreerde zich zelfs op de pijn in zijn benen en het tintelende gevoel van zijn verbrandde huid. De geestelijke afleiding was echter groter dan die van zijn geradbraakte lichaam en niets kon zijn ogen ervan weerhouden telkens opnieuw af te dwalen in de richting van Loanicia schuin tegenover hem.
Na de maaitijd ruimden moeder en dochter de tafel af en verdwenen in de rood met witte stippen geschilderde keuken. Fernando stond op uit zijn stoel en liep langzaam naar het kleine kastje. Hij blies wat stof van de stenen Maria en streelde over het hoofd van de heilige maagd. Hij draaide zich om en keek zijn gasten enkele seconden zwijgzaam aan. ,,Waarom jullie hierheen komen?” Wouter had kunnen weten dat na alle gastvrijheid een dergelijke vraag zou komen. Zijn gedachten aan de dochter des huizes lieten hem echter geen ruimte om een antwoord na te denken en nu werd hij voor het blok gezet. Even staarde hij wezenloos voor zich met zijn mond open. ,,Euhhh…we zijn op reis”, stamelde hij onnozel. Fernando keek hem zwijgend aan. Wouter wierp een blik in de richting van Koko in de hoop op bijval. Koko dacht er echter niet aan. Hij wilde wel eens zien hoe de blanke meester naar woorden moest zoeken. ,,Ik moest wat flessen rum gaan halen in ons pakhuis in Willemstad en toen zijn we verdwaald”, stotterde Wouter, ,,en ik kom uit Amsterdam, ben nog niet zo lang op het eiland, begrijpt u. Onze ezel sloeg op hol en we zijn hem achterna gehold. Opeens wist ik niet meer waar we waren. De hemel zij geprezen dat we uw huis zagen!” Het was de forse boer aan te zien dat hij het tweetal niet geheel geloofde, met vreemdelingen kon je immers nooit voorzichtig genoeg zijn, zo ver verwijderd van de bewoonde wereld. ,,En hij, hij niet uit Amsterdam”, sprak Fernando, wijzend in de richting van de neger. Wanhopig wierp Wouter een smekende blik op Koko. Als ze niet met en logisch antwoord kwamen, kon Fernando uit argwaan wel eens het garnizoen waarschuwen! Hij mocht absoluut niet weten dat ze op de vlucht waren. Koko had wel te doen met de zwetende bleekscheet. ,,Om te voorkomen dat ik ontsnap, heeft de meester, shon Eickelboom, mij slechts één route naar de stad gewezen”, verzon Koko ter plekke, ,,ik heb de route niet kunnen terugvinden. U weet dat de blanken ons dom willen houden!” Hij wierp een boze blik richting Wouter, die zich afvroeg of de neger hem nu uit deze netelige situatie wilde redden of de spot met zijn witte onderdrukker dreef.
Fernando bleek het antwoord echter te accepteren, des te meer omdat Koko hem het brandmerk toonde dat aangaf dat zijn lichaam toebehoorde aan Gerard Eickelboom. Wouter zag de onderdrukte woede en vernedering waarmee Koko zijn rug ontblootte en het litteken liet zien. ,,Jullie hebben geluk”, zei Fernando, ,,morgen, ik mijn eieren in de stad verkopen. Jullie meereizen? Het is niet ver”, vervolgde hij. Fernando vouwde zijn handen samen en hield zijn hoofd er schuin tegenaan. Hij wees vanuit de deuropening in de richting van een schuur.
Wouter en Koko begaven zich naar buiten. Ze liepen zwijgend over het erf. Zonder hem aan te kijken, fluisterde Wouter opeens een woord van dank voor de manier waarop Koko hem zojuist uit de brand had geholpen. Het kwam met moeite over zijn vervelde lippen. Dezelfde moeite waarmee Koko zojuist zijn brandmerk had getoond.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.