Bij de Snelpersdrukkerij van de Gebr. Belinfante te ’s Gravenhage werd in het jaar 1867 een brochure gedrukt getiteld ‘Het Eiland Bonaire met een Schetskaart’. Het bevatte een omschrijving van de kavels en de voorwaarden van verkoop ‘van het meerendeel der Domeingronden en Zoutpannen, aldaar. De Verkoop was bepaald op 1 september 1868’. Ter aanbeveling schreef men in deze brochure: ,,Het eiland Bonaire, hetwelk zijn naam ontleent aan zijne gezonde ligging, behoort met de eilanden Curaçao en Aruba benedenwinds, en St. Martin, St. Eustatuis en Saba bovenwinds, tot de kolonie Curaçao. Het ligt eene halve dagreis beoosten het eiland Curaçao en op gelijken afstand van de kust van Venezuela.

LodewijkGerhartsHet bezit aan de Oost-, Zuid- en Westkust goede baaien, die doorgaans veilig tot ligplaats van schepen kunnen dienen, alleen in het geval van zeldzaam waaiende zuiden- en westenwinden minder veilig zijn. Het eiland is voor het groter deel zeer beschrijk aan Brazilie- of ver hout en watapana (dividivi) boom. Men vindt er vele zoetwaterputten, waardoor het bijzonder geschikt is voor veeteelt en houtvelling op grote schaal.”

Zoutpannen
,,Het meest belangrijk zijn echter de aan de Zuidwestzijde des eilands gelegen zoutpannen en de terreinen om nieuwe exploitatiën van dat artikel aan te leggen. Tot dusverre werd het eiland Bonaire alleen beheerd als eene Gouvernement plantage van Curaçao, in dien zin dat alle producten, van welken aard ook, aan de koloniale kas toevloeiden. Bijzonder eigendom van gronden bestond er niet; alleen werden bij vergunning van het bestuur van Curaçao kleine percelen gronds aan particulieren, op aanvrage uitgegeven, om die te bebouwen of om er gebouwen te stellen. Uitvoer anders dan naar Curaçao was verboden. Eene nieuwe regeling van den kolonialen regeringsvorm voor de kolonie Curaçao, waarbij ieder der genoemde eilanden meer zelfstandig is geworden, bracht ook voor Bonaire eene nieuwe organisatie mede, en belet dat het langer in den staat van afhankelijkheid van Curaçao blijve; terwijl het bovendien in het belang der vrije ontwikkeling des eilands wordt geacht, dat het stelsel van gouvernements-exploitatie opgegeven worde. Dit alle heeft aanleiding gegeven, dat het Nederlandsch Gouvernement te rade is geworden het grondbezit op kleine en groote schaal toe te laten en daartoe het grooter deel der domeingronden in het openbaar aan de meestbiedende te verkopen, en even zo de zoutpannen en de daarvoor terreinen.”

Al met al een nogal overdreven gunstige voorstelling van zaken. Enige jaren tevoren, op 1 juli 1863, waren 607 gouvernementsslaven en 151 particuliere slaven in vrijheid gesteld (Joh Hartog pag. 184). Voor de particulieren slaven werd 30.200 gulden aan de eigenaren betaald. 1.200 gulden werd nimmer betaald. Voor al deze mensen had het Gouvernement (en particulieren) de zorg gehad. Nu waren ze vrij en moesten door arbeid hun brood verdienen.

Het gevolg was dat velen tegen hongerlonen in dienst van hun vroegere meesters overgingen, waarbij de vroegere slaven van het Gouvernement ook nog op de arbeidsmarkt kwamen.

Veiling
Bij de veiling op 1 september 1868 werd op de zoutpannen geen aannemelijk gedaan (Dr. J. Hartog bladz.233) en de verkoop ging dus niet door. Na een jaar werd wederom een poging ondernomen en wederom zonder succes. Later werden de pannen onderhands verkocht voor 150.00 gulden aan E.B.F. Hellmund. Als klap op de vuurpijl stelde Curaçao een uitvoerrecht van 10 procent op het zout plus een grondbelasting van 1.500 gulden in. Dat stond niet in de brochure en zo werd getoond wat bedoeld werd met de woorden ‘een nieuwe regeling van de kolonialen regeringsvorm, waarin Bonaire meer zelfstandig zou worden en niet meer afhankelijk zou zijn van Curaçao en de vrije ontwikkeling van het eiland zou worden bevorder’.

Nu die vrije ontwikkeling heeft Bonaire nog tachtig jaar aan den lijve ondervonden! Bonaire bleef al die jaren een onderhorig bezit van Curaçao! Het is lang geleden dat het eerste zout van Bonaire naar Europa werd vervoerd. Dat eerste zout werd verkregen toen in 1624 een vloot onder commando van Boudewijn Hendricksz in dienst van de West-Indische Compagnie Bonaire aanliep (The Dutch in the West Indies van Corenlis C. Goslinga).

De kroniekschrijver Ioannes de Laet had een beschrijving gegeven van diverse eilanden in het Caraibisch gebied waar zoutpannen aanwezig waren of konden worden gemaakt. Vele schepen voeren uit van de Lage Landen op zoek naar zout, dat niet meer uit Zuid-Europa en de noordkust van Afrika kon worden ingevoerd door de oorlog die met Spanje woedde en zo kwamen reeds in 1624 drie schepen terug volgeladen met zout uit Bonaire!

Bezit Herrera Hermanos
Toen ik in 1931 te Bonaire aankwam, waren de pannen in het bezit overgegaan van de firma Herrera Hemanos. Het verhaal wil, dat de vorige eigenaren in Nederland woonden en dat zij een familielid H.J.C. Bodenburg Hellmund naar Bonaire zonden om daar eens orde op zaken te stellen. Veel heeft hij niet kunnen doen. Japie Bodenburg Hellmund stond in 1931 nog bekend als mal mucha (slechte jongen) omdat hij nogal bruut met de arbeiders omging. Prachtige verhalen werden over hem verteld.

De pannen waren verwaarloosd. Er waren nog twee, de Witte Pan en de Oranje of Rode pan. De Witte pan werd Caballero genoemd, want die had het beste zout. De Oranje pan werd ook wel genoemd Peliké, de verbastering van de naam Pedro Kelky, die vroeger opzichter was geweest.
De pannen bestonden uit grote rechthoekige, door een dijk omgeven stukken en het zoutmeer. Verscheidene hectaren in oppervlakte. Deze pannen waren weer verdeeld in vakken van naar schatting 25 meter bij 25 meter, door middel van lagere stukjes.

Na de regentijd werden de sluizen geopend en werd het zoute water in de pannen gelaten. De Oranje Pan ontving het wate door middel van een kanaal rechtstreeks uit zee. De Witte Pan ontving het water uit het Pekelmeer. Met verschil was dat het water uit het Pekelmeer stilstaand water was en tot rust was gekomen, zodat vaste stoffen naar de bodem waren gezonken. Daarom was het zout dat uit de Witte Pan werd gekregen ongeveer zeven procent zuiverder dan dat van de Oranje Pan.

Oranje Pan: 89,17% keukenzout, 2,01% calciumoxyde, 0,55% magnesium
Witte Pan: 96,29% keukenzout, 0,98% calciumoxyde, spoor magnesium

FeuilletonIn juni was het water in de Oranje Pan zo ver verdampt, dat men het zout uit die Pan kon verwijderen. Dat gebeurde met de hand. De arbeiders gingen op blote voeten, met opgestroopte broek of in korte broek de pan in, gewapend met een piekhouwel, een platte schop en een kruiwagen. De laag zout was nog bedekt met een dun laagje water, doch was zo hard dat het met de piekhouwel opgebroken moest worden. Met de kruiwagen werd het op de lage dijkjes gestort waar het tot vrijdag bleef liggen uitdruipen, doch ook om de roze kleur, die veelal aanwezig was door de inwerking van de zon te laten verdwijnen. Op vrijdag werd het zout in kruiwagen geladen, elke kruiwagen bevatte een half vat (een vat was 130 kg, dus een kruiwagen ongeveer 65 kg.) en werd het naar de kust gereden waar het op een grote hoop in de open lucht werd gestort. Daar stond dan de opzichter, die de kruiwagens van elk telde. Aan het einde van de dag kregen zij een papiertje waarop het aantal kruiwagens stond vermeld, doch ook de prijs per kruiwagen. Men betaalde namelijk voor de vakken die dicht bij de weg lagen. 12,5 Cent per vat en dat liep op tot 25 cent per vat voor de vakken die aan het einde van de pan lagen.

Zodra de Oranje Pan klaar was ging men naar de Witte Pan, die altijd later gereed was voor het oogsten omdat de laag water daar dieper was. Was het een gunstig jaar, dus een jaar waarin de regen niet te vroeg begon, dan kon men in de Oranje Pan nog wel een tweede oogst halen. De pannen waren vevuild en ik besloot een paar vakken te laten schoonmaken. Dat was een kostbare geschiedenis. Over de volle breedte en lengte moest men de modder die zich in een vak verzameld had, met kruiwagens naar de kant rijden.

Ik meen dat het schoonmaken van een vak rond 750 gulden kostte. Het was slechts mogelijk elk jaar in elke pan twee vakken schoon te maken. Men kreeg natuurlijk prachtig zout uit zo’n schoongemaakte pan.

Omstreeks 1935 was de toestand op Bonaire slecht. Ook het zout was bijna onverkoopbaar. Ik vroeg aan de Gouverneur een lening van 10.000 gulden om zout te garen. Het zou als onderpand blijven liggen, doch ik moest ook als borg tekenen.

Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.