Een boottocht
Door Roy Evers
Sonia en Jossy, betere buren kunnen wij niet wensen. Jossy, een paar jaar ouder dan Sonia, een beetje aan de stille kant. Sonia, altijd verzorgd, doet geen stap buiten de deur zonder make-up, niet onaardig om te zien, maar soms erg bazig. Allebei fanatiek katholiek.
Iedere zondagochtend gaan wij om de beurt bij elkaar ontbijten, rond tien uur wanneer zij uit de kerk komen. Ik heb dan stiekem om half zeven al ontbeten, maar dat weten zij niet, dat is niet leuk. Zij vinden dat ik weinig eet voor mijn postuur.
Zij hebben er nooit wat van gezegd, maar zij keuren het een beetje af dat wij ’s zondags niet naar de kerk gaan. Dat mijn vrouw niet katholiek gedoopt is, is voor hen geen geldige reden. In het begin, toen zij pas naast ons waren komen wonen, hadden zij geprobeerd om ons mee te krijgen, waardoor wij ons gedwongen voelden om smoesjes te verzinnen.
Al een paar zondagen praat Sonia over niets anders dan de boottocht die zij gaan maken. ,,Wij gaan een boottocht maken en jullie raden nooit waar”, fluisterde zij geheimzinnig. Nee, natuurlijk niet. Hoe konden wij raden waar mensen die nooit van het eiland af gaan, een boottocht gaan maken. In het Schottegat, wilde ik zeggen, maar ik hield mijn mond dicht. Dus bleven mijn vrouw en ik haar vol verwachting aankijken. Zij glunderde.
,,Wij hebben besloten om een boottocht te gaan maken in de Middellandse Zee.” Onze monden vielen net niet tegelijk open. Aan het gezicht van Jossy kon ik zien dat de ‘wij’ majesteitelijk bedoeld was en dat hij niet gekend was in de beslissing. Nu is mijn vrouw beter dan ik in het uiten van enthousiasme. ,,O, werkelijk? O, wat leuk. Enig zeg.”
,,Het zou te gek zijn als jullie ook meegingen”, reageerde Sonia op haar enthousiasme. Mijn vrouw keek mij vragend aan. Ik knipperde met mijn ogen, onze geheimtaal voor ‘ben je helemaal van lotje getikt?’
,,Wij kunnen de reis samen plannen”, ging Sonia gericht tegen mijn vrouw verder, mij negerend. ,,Jij bent goed op de computer, kom mee”, en zij verdwenen naar de computerkamer. Jossy en ik telden niet mee.
Jossy is jaren niet van het eiland af geweest. De laatste keer was hij op Sint Maarten in 1995 toen orkaan Luis langskwam. Hij had daar een neef wonen. Hij vertelde dat zijn neef een huis met twee verdiepingen had, hij logeerde op de bovenverdieping. De nacht dat Luis over het eiland zou komen, ging hij uit voorzorg beneden slapen. ’s Ochtends toen hij opstond en naar buiten ging, zag hij dat de bovenverdieping verdwenen was. Hij kon zijn ogen niet geloven, gewoon verdwenen. Het trieste was dat hij niet van het eiland af kon, er waren geen vluchten. Uiteindelijk kon hij aan boord van een militair vliegtuig naar Curaçao vliegen. ,,Nooit meer”, zei hij en maakte een kruisteken. Ik snapte het verband met de boottocht niet, maar toen kwam de aap uit de mouw. Hij wilde na zoveel jaren weer op reis, maar geen boottocht. Die boottocht had Sonia verzonnen. Hij wilde met een paar vrienden naar Colombia.
Sonia kwam net de eetkamer binnen en ving het woord ‘Colombia’ op. ,,Schei toch uit”, zei ze boos. ,,Laat mij niet lachen. Maak dat je peettante maar wijs. Moet ik geloven dat vier mannen samen naar Colombia gaan om een check-up te doen? Niet naar Bogotá, ook niet naar Medellín, maar naar Cali. Sinds wanneer doen zij check-ups in Cali?”
Intussen is de boottocht in de Middellandse Zee virtueel op de computer al gemaakt. Sonia heeft alle informatie uitgeprint en netjes in een map opgeborgen. Zij kan er alles over vertellen, ook dat het daar in de zomer veertig graden is, wat niet goed is voor Jossy zijn gezondheid, en dat alles bereid wordt met slaolie, waar Jossy poeperij van krijgt.
Zij heeft dus het plan veranderd. Zij gaan nu gezellig een rondtrip maken in het Schottegat en wij moeten ook mee. Mijn vrouw kijkt mij aan. Ik knipper heftig met mijn ogen.