OPINIE - Verdrag met Suriname
In augustus heb ik in deze krant aandacht geschonken aan het recent tot stand gekomen belastingverdrag tussen Curaçao en Suriname. Ik heb toen enkele bepalingen daaruit besproken. Er zijn echter nog een aantal interessante verdragsartikelen. Reden om daar eens naar te kijken, temeer daar in deze periode - namelijk op 22 oktober - op Curaçao een seminar plaatsvindt over het verdrag.
Een eenvoudige maar wel bijzondere bepaling betreft het pensioenartikel (art. 17). Op grond van het Oeso-modelverdrag worden pensioenuitkeringen altijd belast in de woonstaat van de gerechtigde. Dat geldt ook voor afkoopsommen van pensioen. Het Curaçaose verdragsbeleid sluit daar echter niet op aan: in het verdragsbeleid van Curaçao wordt een gedeelde heffingsbevoegdheid bepleit. Dat wil zeggen dat de staat waar het pensioen is opgebouwd een gemaximeerd heffingsrecht heeft, bijvoorbeeld van 25%. De woonstaat mag de volledige pensioenuitkeringen belasten maar moet dan wel de door de bronstaat geheven belasting daarmee verrekenen. Ik vind dit een evenwichtige oplossing. Het is begrijpelijk dat de woonstaat mag heffen, omdat de pensioengerechtigde daar van de overheidsvoorzieningen gebruik maakt. Tegelijkertijd is de pensioenopbouw in de regel fiscaal gefaciliteerd en heeft dus de bronstaat een fiscale claim op de uitkeringen. Door deze gedeelde heffingsbevoegdheid wordt aan beide argumenten tegemoetgekomen. Nederland hanteert praktisch een vergelijkbare benadering. Deze is ook te vinden in de BRNC. Bepaald opmerkelijk is echter dat in het verdrag met Suriname een zuivere bronstaatheffing is geregeld. Dat komt vrijwel nooit voor. Alleen in gevallen waarin het pensioen in de woonstaat volgens het daar geldende stelsel niet wordt belast zien we deze regel wel vaker. Dit is dan eigenlijk altijd het geval als de bronstaat de opbouw van pensioen niet fiscaal faciliteert. Dat is echter noch op Curaçao, noch in Suriname het geval. Uit de toelichtende nota blijkt dat de zuivere bronstaatheffing op verzoek van Suriname is opgenomen. De regel sluit aan bij het VN-modelverdrag dat in het algemeen meer heffingsrechten toekent aan de bronstaat. Het pensioenartikel geldt overigens niet alleen voor pensioen maar ook voor lijfrenteuitkeringen en uitkeringen op basis van het sociaal zekerheidsstelsel. Het is nog wel de vraag of aan het artikel praktisch heel veel betekenis toekomt. Bij mijn weten zijn er betrekkelijk weinig Surinamers die op Curaçao hun pensioen genieten. Omgekeerd geldt hetzelfde. Daarnaast kan het bijvoorbeeld wel nog gaan om mensen die een tijd in het andere land hebben gewerkt en in die periode aldaar pensioen hebben opgebouwd. Vermoedelijk is ook dat echter een heel kleine groep.
Van heel andere aard is het dividendartikel, te weten artikel 10. Op hoofdlijnen is dit artikel in overeenstemming met het Oeso-MV en het Curaçaose verdragsbeleid maar wat betreft het aantal leden is het bepaald omvangrijker. Ik besteed aan een enkel punt aandacht. De hoofdregel is ‘standaard’: de woonstaat mag heffen over uit de andere staat ontvangen dividend. De andere staat - de bronstaat - mag gemaximeerd heffen, welke heffing dan in de woonstaat moet worden verrekend. De heffing in de bronstaat is normaliter een dividendbelasting. Voor Curaçao als bronstaat is dat dan eenvoudig want het land kent geen dividendbelasting. Formeel is er wel een landsverordening die de heffing regelt maar die is nooit in werking getreden en de bedoeling is dat deze landsverordening wordt ingetrokken. Overigens is het zo dat de heffing door de bronstaat ook een bronheffing moet zijn; het verdrag geeft alleen aan dat het om een gemaximeerde heffing door de bronstaat gaat. Suriname kent wel een dividendbelasting en wel ter hoogte van 25%. Er gaan echter geluiden dat die dividendbelasting verlaagd of zelfs afgeschaft zou moeten worden. De achtergrond geen dividendbelasting toe te passen is in de regel dat het een rem vormt op buitenlandse investeringen in het land. Dat is zeker ook de reden dat de Curaçaose dividendbelasting nimmer in werking is getreden. Ik vind dat jammer. In het kader van het bestrijden van oneigenlijk gebruik en het tegengaan van ongewenste internationale financiële stromen zijn dit soort bronstaatbelastingen een zeer nuttig instrument. Niet alleen wat betreft dividend, maar ook ten aanzien van interest en royalty’s. Ik meen dat daarop altijd bijvoorbeeld 25% belasting moet worden geheven in de bronstaat. Dan weet men zeker dat er een adequate heffing over deze inkomsten plaatsvindt. Indien vervolgens kan worden aangetoond dat in de woonstaat van de ontvanger een adequate heffing plaatsvindt, kan de bronstaat de belasting verminderen, bijvoorbeeld tot 10%.
Wat daarvan zij, zo is het in elk geval niet geregeld in het onderhavige verdrag. In principe is sprake van een verdeelde heffingsbevoegdheid maar omdat Curaçao geen dividendbelasting kent, geldt voor dividenden die naar Suriname stromen dus in principe een uitsluitende woonstaatheffing.
Hoe dan ook heeft de bronstaat een heffingsrecht van 5% indien de aandeelhouder een entiteit is die ten minste 10% van de aandelen in de dochtervennootschap heeft. In de overige gevallen bedraagt de bronstaatheffing 10%. Op de 5%-regel is vervolgens weer een inbreuk gemaakt die ertoe leidt dat geen bronstaatheffing is verschuldigd en dus alleen een woonstaatheffing van toepassing is. Dit is het geval als de aandeelhouder een pensioenfonds is en indien de aandeelhouder een entiteit is die ten minste over 10% van de aandelen in de dochtervennootschap bezit gedurende een periode van ten minste 365 dagen. Deze dageneis is een antimisbruikbepaling die in 2017 in het Oeso-modelverdrag is opgenomen.
Tot slot is een aardige bepaling opgenomen die in samenhang moet worden gelezen met het vervreemdingswinstartikel (artikel 13) met betrekking tot aandelen die, kort gezegd, een aanmerkelijk belang vormen. Indien de aandeelhouder emigreert heeft de vertrekstaat nog tien jaar het recht om over de vervreemdingswinst te heffen. In het dividendartikel is bepaald dat dit ook geldt voor dividenden die door een dergelijke vennootschap worden uitgekeerd. Dat is een terechte bepaling, omdat anders de vervreemdingswinstregel gemakkelijk zou kunnen worden uitgehold door in de tienjaarsperiode dividend uit te keren.
Peter Kavelaars is hoogleraar Fiscale economie aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en of counsel bij Deloitte Dutch Caribbean.