Helpende hand Nederland onontbeerlijk
Door David Serphos
De gehoopte aandrijving van de Curaçaose economie duurt langer dan menigeen had gehoopt. Sinds de coalitie onder leiding van premier Eugene Rhuggenaath (PAR) mei vorig jaar van start ging met het opruimen van de financiële puinhopen veroorzaakt door onder anderen de veroordeelde crimineel Gerrit Schotte (MFK) en trawanten, stapelen de tegenvallers zich op. Nederland kijkt toe. Dat is kennelijk de prijs die Curaçao betaalt voor de autonomie die het in 2010 verwierf. Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten, gnuift politiek Den Haag. Maar dat kan nog eens een kostbare houding blijken als er geen helpende hand wordt geboden om de klappen op te vangen die hier worden geïncasseerd.
Het toerisme kreeg vanaf 2016 ernstig te lijden onder de economische crisis in buurland Venezuela. De inmiddels verpauperde Venezolanen die in betere tijden voor hun boodschappen graag naar Curaçao kwamen, kunnen vandaag niets meer met hun waardeloze bolívars. Degenen die het zich konden veroorloven, ontvluchtten het grimmige bewind van Nicolás Maduro en vertrokken naar Colombia, Panama en de VS. Duizenden minder gefortuneerde landgenoten hebben met gammele bootjes de Curaçaose kust weten te bereiken en hebben zich hier - ongedocumenteerd - gevestigd. Deze gelukszoekers geven uiteraard geen geld uit. Wat ze verdienen als inpakkers, autowassers en andere jobs, gaat naar hun families op het vasteland.
Eind vorig jaar viel de deal met het Chinese Guangdong Zhenrong Energy (GZE) in duigen. Het Chinese bedrijf werd in 2016 door het Multidisciplinair Projectteam (MDPT) onder leiding van Werner Wiels binnengehaald als redder van de raffinaderij. Toenmalig premier Ben Whiteman (PS) was snel om een MoU met het bedrijf te ondertekenen, zonder ook maar enige due diligence te hebben uitgevoerd. Al snel kwam het kabinet-Rhuggenaath erachter dat GZE vooral rijk was aan luchtkastelen, maar arm aan vermogen en vooral meesterlijk in misleiding. Nu wordt de twijfelachtige rol van Wiels en anderen onderzocht, die wellicht gevoelig zijn geweest voor het aannemen van steekpenningen. Een nieuwe koper is nog niet voorhanden, terwijl zeker is dat het huurcontract met het Venezolaanse staatsoliebedrijf PdVSA eind 2019 eindigt.
Vorige maand leidde een miljardenbeslag van het Amerikaanse olieconcern ConocoPhillips op de Curaçaose olievoorraden van PdVSA tot een crisis die nog niet is geweken. Olietankers doen het eiland nauwelijks aan. De Isla draait al maanden op minimale capaciteit, met als enig bijkomend voordeel dat de bewoners van de wijken Wishi en Marchena weer gewoon kunnen ademhalen zonder last te hebben van de schadelijke vervuiling die de verouderde raffinaderij veroorzaakt. Ook andere vervuiling - zoals het immense asfaltmeer op het Isla-terrein - behoort tot de erfenis van Shell, dat in een sluwe deal in 1985 de sleutels van de raffinaderij voor één gulden overdroeg aan de Curaçaose overheid en daarmee zijn juridische - maar niet de morele - verantwoordelijkheid om de rotzooi op te ruimen nadat het miljarden met de raffinaderij had verdiend
In 2020 eindigt (zo goed als) de offshore-industrie op het eiland. Deze sector zorgde jarenlang via constructies met trustkantoren voor ongekende inkomsten voor Curaçao. Deze ‘Antillenroute’ waardoor wereldinkomsten van multinationals en andere grote ondernemingen slechts minimaal werden belast, was echter een doorn in het oog van de VS en Nederland, die miljarden aan winstbelasting misliepen. Voor het eiland ongunstige belastingverdragen werden gesloten en deze kip met de gouden eieren werd de nek omgedraaid. Al sinds de afbouw van de offshore in 2000 voelt Curaçao deze pijn. Over twee jaar vallen die inkomsten nagenoeg weg.
Los van deze tegenvallers, zijn er de ‘gewone’ problemen op het eiland, die dringend moeten worden aangepakt: werkloosheid, armoedebestrijding, criminaliteit, om enkele te noemen. In een kleine samenleving als deze (Curaçao telt ongeveer - de ongedocumenteerden niet meegerekend - ongeveer 160.000 inwoners, net als de gemeente Apeldoorn) zijn economische crises in buurlanden funest. Maar zij zijn de realiteit. Echte (sociaal-)economische verandering aanbrengen zal niet lukken zonder Nederlandse hulp. Ook dat is - een misschien pijnlijke - realiteit.
Als je een corrupte, populistische regering hebt (en die waren er in het recente verleden), dan kan je af en toe nog bij de bevolking de indruk wekken dat je goed bezig bent. Je geeft mensen baantjes bij de overheid of bij overheids-nv’s en je betaalt de energierekeningen van diegenen die het niet kunnen betalen. Daarmee creëer je loyale kiezers en verschuiven de problemen naar een bonafide bestuur in de toekomst, of je maskeert ze met leugens. En dat is precies de situatie waarin Rhuggenaath zich nu bevindt. Zijn kabinet moet het huishoudboekje saneren, onder andere bij instellingen die overheidsgeld verslinden en daarmee maakt het zich niet populair. Dat is goed nieuws voor de boevenpartijen die zich - waar mogelijk bijgestaan door vakbonden - alvast voorbereiden op de volgende verkiezing door in de tussentijd hun populistische agenda te voeren.
Den Haag ziet Curaçao graag zijn eigen boontjes doppen. Begrijpelijk, want sinds de autonomie die Curaçao op 10 oktober 2010 kreeg, is dat het nieuwe devies: bekijk het maar lekker zelf. Dat beleid, dat goed klinkt naar de achterban van verrechtsend Nederland, is kortzichtig. Want net als met de crisis die orkaan Irma vorig jaar in het eveneens autonome Sint Maarten veroorzaakte, is de realiteit dat wanneer het echt hommeles is, Nederland uiteindelijk moet bijspringen of in het uiterste geval moet ingrijpen.
Er is nu gelukkig een capabel en bonafide kabinet op Curaçao, dat graag een goede band nastreeft met Nederland. Als Nederland dit kabinet niet snel en warm de hand reikt, is het niet moeilijk te voorspellen wat ons in 2021 te wachten staat. Rhuggenaath mag dat beeld best wel schetsen aan zijn Nederlandse gesprekspartner Rutte: een anti-Nederlandse boevenbende in Fort Amsterdam die de laatste centen verkwist en iedere hoop op een levensvatbare toekomst voor Curaçao verkwanselt in ruil voor eigen gewin. Een kapotgedraaide economie. Een onzeker bestaan. Meer Curaçaoënaars die uitwijken naar Nederland. Dat is vast niet wat rechts Nederland wil.
Rhuggenaath en Steven Martina (MAN) - de minister van Economische Ontwikkeling - hebben een zware taak. Zij zullen de Curaçaoënaars moeten bewijzen dat zij het sociaaleconomische tij kunnen keren. Er is weinig tijd. Het Nederlandse kabinet-Rutte moet zich dat goed in de oren knopen. Nederland kan maar beter inzien dat het Curaçao nú moet steunen, zodat de veranderingen die nodig zijn daadwerkelijk kunnen optreden. Het alternatief is namelijk een veel dramatischer scenario, waar niemand - ook Nederland niet - beter van wordt.
Nu geld steken in de structurele opwaardering van Curaçao - verbetering van de economie en de sociale zorggebieden - is beter dan over enkele jaren een veelvoud te moeten steken in een militaire interventie omdat een dictatoriaal bewind het eiland - in de achtertuin van de VS - heeft verhypothekeerd aan de Chinezen of de Russen. We stonden al twee keer eerder aan de rand van de afgrond, in 2012 en in 2017. In maart vorig jaar wist gouverneur Lucille George-Wout op het nippertje in te grijpen. Zij heeft daarmee erger weten te voorkomen. Want een autocratie naar het voorbeeld van Venezuela, is op Curaçao helaas geen ondenkbaar scenario.
David Serphos is op Curaçao en in Nederland werkzaam als strategisch campagne- en communicatieadviseur. Hij was enkele jaren namens de PAR lid van de Eilandsraad van Curaçao. Hij houdt een blog bij op heerlijkcuracao.blogspot.com.