Opinie: Een aanval op de rechter die mensenrechten beschermt?
Door Rob van Gestel en Jeff Sybesma
In het Antilliaans Dagblad lazen wij een opmerkelijk bericht van Humphrey Josefa - een nota bene voormalig adviseur van de Curaçaose minister van Justitie waarvan men enig respect voor onafhankelijke rechtspraak zou verwachten - die keihard uithaalt naar het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao dat het Land voor de derde achtereenvolgende keer heeft veroordeeld voor het schenden van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit vanwege het feit dat er nog altijd geen (formeel) wettelijke normen voor de uitstoot van zwaveldioxide (SO2) en fijnstof (PM 10) zijn vastgesteld die minimaal voldoen aan de minimumnormen die voortvloeien uit de richtlijnen van de World Health Organization (WHO). Deze minimumnormen zouden het openen van de Isla-raffinaderij kunnen belemmeren wat de kwakkelende economie van Curaçao niet verder helpt.
Volgens Josefa handelt het gerecht in strijd met het beginsel van de scheiding der machten (de zogeheten trias politica) door het Land in economisch moeilijke tijden te houden aan de eerdere uitspraak in hoger beroep. In die uitspraak werd schending van het recht op gezondheid uit het EVRM vastgesteld doordat het Land nog altijd geen formele wetgeving met medebetrokkenheid van de Staten heeft uitgebracht die voorziet in voldoende strenge emissienormen. Deze normen dienen minimaal overeen te stemmen met de WHO-richtlijnen, waarin naast jaargemiddelden voor de uitstoot van schadelijke stoffen, ook daggemiddelden zijn opgenomen. De argumentatie van Josefa komt kortgezegd erop neer dat de rechter het economische belang van heropening van de sterk verouderde Isla-raffinaderij - waarvan onduidelijk is of deze überhaupt nog levensvatbaar is - zwaarder dient te wegen dan de zorg voor de naleving van mensenrechten voor omwonenden van de raffinaderij die al jarenlang geconfronteerd zijn geweest met uitzonderlijk hoge emissies van SO2 en PM 10. Stoffen waarvan bekend is dat ze tot zeer ernstige gezondheidsschade en voortijdig overlijden van mensen hebben geleid die onder de rook van de raffinaderij leven. Hiertegen is door milieuorganisaties als de stichting Schoon Milieu op Curaçao (Smoc) en Clean Air Everywhere (CAE) een jarenlange juridische strijd gevoerd om gezondheidsmaatregelen af te dwingen en te zorgen dat vergunningvoorschriften worden nageleefd. Wij zijn werkelijk stomverbaasd dat Josefa durft te suggereren dat de rechter hier teveel op de stoel van de politiek is gaan zitten, temeer nu regering en parlement jarenlang gefaald hebben om adequate milieuwetgeving tot stand te brengen - en dat nog steeds niet hebben gedaan - en deze vervolgens ook te handhaven en bovendien nooit rekening hebben gehouden met de economische kosten van milieuvervuiling. De rechter in hoger beroep heeft hierover onder andere opgemerkt dat: ,,Ondanks dat in de vergunning was voorzien in de mogelijkheid om de milieunormen te evalueren en aan te scherpen en ondanks het feit dat Isla in 2002 ook een verzoek in dat kader heeft gedaan, niet van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat het Land enig gewicht heeft toegekend aan de economische nadelen van de luchtverontreiniging op, bijvoorbeeld, het gebied van toerisme en medische kosten. Feit is dat internationaal wordt gestreefd naar een schonere wereld waarbij de focus meer en meer op schone en duurzame energie komt te liggen. Gelet daarop is niet begrijpelijk dat het Land niet meer oog heeft gehad voor de nadelen voor het milieu en de klachten verbonden aan de installaties op deze locatie aan het Schottegat. Niet gebleken is dat het Land zich daarvan rekenschap heeft gegeven.”
Hier komt nog bij dat de rechter ongelooflijk coulant is jegens het Land nu geen dwangsom is opgelegd en het Land ook nog geen veroordeling aan de spreekwoordelijke broek heeft gekregen voor het feit dat men vooralsnog niets heeft gedaan om de gigantische CO2-uitstoot van de Isla aan te pakken. Terwijl de Hoge Raad al in 2019 in het veelbesproken Urgenda-arrest heeft bepaald dat het Koninkrijk de artikelen 2 en 8 EVRM schendt door de uitstoot van broeikasgassen niet minimaal met 25 procent terug te dringen ten opzichte van de situatie in 1990. Nu Curaçao ook gebonden is aan het EVRM is het evident dat het Land ook op dit punt in overtreding is zolang het nog geen wettelijke normen heeft voor het reduceren van CO2-emissies. Dat het Land niet kon en kan volstaan met een haastig in elkaar getimmerde ministeriële regeling die bovendien ook nog een loopje neemt met de waarschuwing van de rechter, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, dat de WHO-richtlijnen minimumnormen bevatten die in acht genomen dienen te worden om de gezondheid van omwonenden adequaat te beschermen, was bovendien inmiddels overbekend.
Het is met andere woorden een gotspe dat Josefa hier de machtenscheiding uit de kast trekt om een aanval op de rechter te plegen die na jarenlang bestuurlijk wanbeleid en wetgevende inactiviteit, vasthoudend is in het garanderen van het fundamentele recht op gezondheid van burgers in Curaçao. Waar het gaat om de economische levensvatbaarheid van de uit 1918 stammende, sterk verouderde en milieuvervuilende olieraffinaderij, ligt er bovendien geen enkele onafhankelijke studie die aantoont dat de economische baten daarvan groter zijn dan de lasten. Dit laatste is des te onbegrijpelijker binnen het verband van een Koninkrijk waarin de Nederlandse regering zich op de 26ste Klimaattop in Glasgow gebonden heeft aan het niet langer investeren in fossiele energie in het buitenland. Nu de Nederlandse regering zo begaan lijkt met het terugdringen van de gevolgen van klimaatverandering, zou immers verwacht mogen worden dat samen optrekken met de Curaçaose regering om te investeren in schone energie en het opruimen van de eerder ontstane milieuvervuiling - denk aan het naast de raffinaderij gelegen asfaltmeer - binnen het Koninkrijk de allerhoogste prioriteit heeft.
Hoe dan ook, van het onvoldoende oog hebben voor de machtenscheiding door de rechter is in dit geval absoluut geen sprake. Curaçao maakt nog altijd deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden en dat heeft zich gecommitteerd aan het beschermen van de fundamentele rechten die voortvloeien uit het EVRM. Dat daar ook economische consequenties aan verbonden zijn is al decennia bekend. Dat Shell de Isla-raffinaderij in 1985 voor een symbolisch bedrag aan het Land heeft verkocht met uitsluiting van iedere milieuaansprakelijkheid had destijds al te denken moeten geven. Het feit dat Shell onlangs door de rechtbank Den Haag is veroordeeld voor het onvoldoende terugdringen van de uitstoot van CO2 voor de eigen activiteiten, maar ook voor die van toeleveranciers en afnemers, is op dat punt veelzeggend. Daar komt nog bij dat zodra de Isla heropend wordt, de kans levensgroot is dat Curaçao opnieuw tot de landen met de hoogste uitstoot van CO2 per hoofd van de bevolking ter wereld gaat behoren, zoals het CBS in 2017 nog vaststelde. In dat jaar stootte Curaçao nog 26,4 ton aan broeikasgassen per capita uit, terwijl de gemiddelde uitstoot voor landen behorende tot de Europese Unie op 6,7 ton per inwoner lag. Het lijkt ons evident dat een terugkeer naar deze situatie in strijd met het EVRM is. Daarom zou de Curaçaose regering samen met de Nederlandse regering, die miljarden heeft uitgetrokken voor het tegengaan van klimaatverandering, eindelijk eens moeten gaan kijken naar de wijze waarop ook binnen de Caribische delen van het Koninkrijk een bijdrage geleverd kan worden aan verduurzaming van de economie, verminderen van de afhankelijkheid van fossiele energie en het creëren van werkgelegenheid die toekomstbestendig is. Heropenen van de Isla-raffinaderij past daar niet bij, alleen al omdat het zal leiden tot een ‘privatizing of profits and communizing of costs’.
Dr. Jeff Sybesma is gastdocent aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de University of Curaçao, Lid van de Raad van Advies Curaçao en bijzondere rechter van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Professor dr. Rob van Gestel is hoogleraar theorie en methode van wetgeving aan Tilburg University en hoogleraar methoden van juridisch onderzoek aan de KU Leuven.