Door René Zwart
Morgen behandelt de Tweede Kamer de ‘Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland’. In de aanloop naar het debat lopen de gemoederen hoog op. Tegenstanders, met het Overlegorgaan Caribische Nederlanders (OCaN), voorop beschuldigen indiener André Bosman (VVD) van rassendiscriminatie. Zij weten zich gesteund door gerespecteerde (internationale) organisaties die gevraagd en ongevraagd over de mensenrechten waken. Maar:
Hoe mensenrechtelijk is het om Curaçaose jongeren met hooguit een paar jaar basisschool, een gering normbesef als gevolg van een tekortschietende opvoeding en een gebrek aan sociale vaardigheden te dumpen in een figuurlijk en letterlijk kil land als Nederland?
En hoe mensenrechtelijk is het om deze kwetsbare jongeren niet te behoeden voor een leven waarin zij gegarandeerd intensiever contact hebben met deurwaarders, politie, rechters en gevangenisbewaarders dan hun eigen familie en ze bovendien een extreem hoge kans lopen om - als dader dan wel slachtoffer - betrokken te raken bij geweldsincidenten, niet zelden met fatale gevolgen?
De feiten liegen er niet om. Curaçaose jongeren voeren in Nederland alle denkbare negatieve statistieken aan, van voortijdig schoolverlaten, werkloosheid, schulden, huisvestingsproblematiek, tienerzwangerschappen, contacten met justitie tot en met - niet geheel onverklaarbaar - psychische klachten. De steden met een grote Curaçaose gemeenschap hebben in de periode 2000-2010 samen met het Rijk tientallen miljoen euro’s gestoken in hulpverlening en preventie. Het heeft geen zier geholpen.
Dat relatief veel Curaçaose jongeren (bij leeftijdgenoten van de andere eilanden speelt het nauwelijks) in problemen verkeren en de Nederlandse samenleving ernstige overlast bezorgen, kan dan ook door niemand worden ontkend. Des te opmerkelijker is het dat de tegenstanders van de Bosmanwet zich onder verwijzing naar artikel zus of zo van nationale en internationale verdragen vastbijten in principiële en juridische bezwaren zonder een alternatief aan te dragen. Van Kamerlid Bosman kan, geheel los van de vraag hoe edel zijn motieven zijn, tenminste nog worden gezegd dat hij met zijn voorstel beoogt dat jongeren zich niet langer ver van huis en familie in het ongeluk kunnen storten.
De VVD’er kan ook niet worden verweten het initiatief te hebben genomen. Al in 1985 signaleerde zijn partijgenote Erica Terpstra dat de op gang komende toestroom van kansloze jongeren uit beruchte wijken als Seru Fortuna een halt moest worden toegeroepen. Dat was in de tijd dat in Den Haag de politieke correctheid nog regeerde. Pas rond 2000, toen in een paar jaar tijd zo’n 30.000 Curaçaoënaars vanwege de economische malaise op hun eiland naar Europees Nederland vluchtten, kwam het onderwerp hoog op de agenda. Steden zagen zich geconfronteerd met nieuwkomers die niet in staat waren zichzelf te redden, moeilijk te traceren waren omdat zij zich niet inschreven en vaak niet over een vast adres beschikten en gedoemd waren een marginaal - of crimineel - bestaan te leiden aan de rafelranden van de maatschappij. Terzijde: De grootste overlastveroorzakers, zo is later uitgekomen, waren door de Curaçaose overheid met een enkeltje op het vliegtuig gezet.
Aangespoord door de alarmerende berichten uit de Antillianensteden koos minister Roger van Boxtel (D66) van Grotesteden- en Integratiebeleid er niet voor de grens te sluiten, maar de toenmalige regering van de Nederlandse Antillen er toe te bewegen de vertrekkers - en dan vooral jongeren zonder diploma - pas na een gedegen voorbereiding te laten gaan. Van Boxtel was bereid om een speciaal, door Feffik te verzorgen voorbereidingstraject te financieren. Wijlen minister-president Miguel Pourier (PAR) zag de noodzaak ervan in maar werd, tot zijn grote teleurstelling en woede van Van Boxtel, door zijn kabinet teruggefloten. Met de afspraak dat minderjarigen op Hato zouden worden tegengehouden indien er in Nederland geen voogd klaar zou staan, werd de hand gelicht.
Dat alles vormde de opmaat voor minister Rita Verdonk (VVD) om eenzijdig een toelatings- en terugstuurregeling plus het plan voor de Verwijsindex Antilliaanse risicojongeren (de VIA) te lanceren. Beiden haalden niet eens behandeling in de Kamer omdat Verdonks opvolgster, minister Ella Vogelaar (PvdA) van Integratie, zwichtte voor de overtuigingskracht van premier Emily de Jongh-Elhage (PAR). Voor partijleider Wouter Bos (PvdA) was dat de druppel die de emmer deed overlopen: Meteen na terugkeer uit Willemstad werd de zwalkende Vogelaar gedwongen haar biezen pakken.
Nederland rook een nieuwe kans bij de onderhandelingen over de staatkundige hervorming van 2010. De haast om Curaçao en Sint Maarten vanwege een dreigend en voor Den Haag kostbaar faillissement (duurder dan de uiteindelijke schuldsanering) van het land Nederlandse Antillen onder financieel toezicht te plaatsen, was echter zo groot dat minister Ernst Hirsch Ballin en staatssecretaris Ank Bijleveld (beiden CDA) het er niet eens op waagden om over een Rijkswet Personenverkeer te beginnen. Zij vreesden dat het laatste, kortstondige door de MFK gedomineerde Bestuurscollege van Curaçao nog dwarser zou gaan doen bij de zich toch al zo moeizaam voortslepende besprekingen over financieel toezicht, het Gemeenschappelijk Hof, de gevangenis en de politie-organisatie.
Vier dagen na 10-10-’10 trad het eerste kabinet Rutte aan. De coalitiegenoten VVD en CDA legden zowel in hun regeerakkoord als het gedoogakkoord dat zij met de PVV aangingen vast dat het kabinet met een voorstel zou komen voor een Rijkswet personenverkeer ‘die berust op het uitgangspunt van wederkerigheid en tevens de mogelijkheid omvat wederzijds eisen te stellen aan de toelating en het verblijf tot en de terugkeer naar landen van het Koninkrijk’. Minister Gerd Leers (CDA) van Integratie kwam er al snel achter dat de regering Schotte er niet eens over wilde praten. Leers’ partijgenoot Piet-Hein Donner (CDA) van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zette premier Gerrit Schotte (MFK) vervolgens tijdens de Koninkrijksconferentie van 14 december 2011 in Den Haag zodanig onder druk dat deze instemde met de instelling van een gezamenlijke werkgroep om het ‘interlandelijk verkeer binnen het Koninkrijk te verkennen en te inventariseren’. Dat Nederland de term ‘Rijkswet Personenverkeer’ niet eens meer durfde te gebruiken, is illustratief voor de gevoelige verhoudingen. Baten deed het evenwel niet: door een boycot van Curaçao viel er voor de werkgroep niets te verkennen of te inventariseren. En zie: een klein jaar later - op 5 november 2012 - beloofden VVD en PvdA in hun regeerakkoord: ,,Op basis van criteria zoals de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten zelf hanteren (onder meer toets op strafblad en inkomen) komen we met een voorstel tot regulering van de vestiging van inwoners uit die landen in Nederland.”
Bij het liberale Kamerlid Bosman was het geduld echter op. Vorig jaar zomer presenteerde hij zijn initiatiefwetsvoorstel dat eisen stelt aan geboren inwoners van Curaçao, Aruba en Sint Maarten die zich langer dan zes maanden in Europees Nederland willen vestigen. Wie kansloos is op de arbeidsmarkt of een strafblad heeft, kan niet worden ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie en dus ook niet in aanmerking komen voor een uitkering of andere sociale voorzieningen. De VVD’er nam de teksten uit de Landsverordeningen Toelating en Uitzetting (LTU) die Curaçao, Aruba en Sint Maarten voor Europese Nederlanders én elkaars burgers hebben zo letterlijk mogelijk over. De vraag waarom de tegenstanders de ‘Wet regulering vestiging van Nederlanders van Aruba, Curaçao en Sint Maarten in Nederland’ wel discriminerend vinden en de LTU’s niet, hebben zij vooralsnog grotendeels onbeantwoord gelaten.
Wat betekent de Bosmanwet eigenlijk in de praktijk? Wie met goede bedoelingen emigreert, heeft - behalve het Hollandse klimaat - niets te vrezen. Ook studenten blijven welkom en wie op vakantie- of familiebezoek gaat, wordt eveneens geen strobreed in de weg gelegd. Er komt geen controle aan de grens en ook hoeft geen Caribische Nederlander er beducht voor te zijn door de politie op straat staande te worden gehouden, tenzij hij bijvoorbeeld bij rood licht oversteekt. Het beeld dat door sommigen wordt geschetst - van razzia’s, opsluiting en deportaties - is van een weinig kiese stemmingmakerij die niet bijdraagt aan een voor alle partijen acceptabele uitkomst van het debat. Zoals ook de Nederlandse krant NRC Handelsblad een opzichtige uitglijder maakte. Niet door het wetsvoorstel als ‘tamelijk zot, schadelijk en immoreel’ af te serveren - want dat mag - maar door de aanname dat alle ‘Yu di Kòrsou’ een kleurtje zouden hebben.
Betreurenswaardig is het dat alle eerbiedwaardige kenners van de mensenrechten die zich in de discussie hebben gemengd zich concentreren op wat er - in hun ogen - niet deugt aan het wetsvoorstel. Hoe gelijk zij juridisch misschien ook kunnen hebben (dat is ondanks het aplomb waarmee zij hun standpunt verkondigen getuige het zeer afgewogen advies van de Raad van State geen uitgemaakte zaak), zij lijken zich te weinig te bekommeren om het ellendige lot van de kansloze jongere uit het verpauperde Souax die naar zijn tante in de Rotterdamse achterstandswijk Charlois wordt gestuurd. Niemand die een alternatief aandraagt of op Bosmans uitnodiging ingaat hoe het dan wel moet. De hier en daar (te) emotioneel ingestoken discussie spitst zich aan de vooravond van het debat toe op de vraag of er in de Kamer wel of geen meerderheid is voor het wetsvoorstel. Dat laat zich overigens zelfs voor de vaste volgers van het politieke circus in en rond het Binnenhof lastig voorspellen. Er is weliswaar brede steun voor een regeling om risicojongeren tegen te houden, minder eens zijn de partijen het over de wijze waarop dat moet gebeuren. Een complicerende factor is dat sommige fracties, afhankelijk of zij al dan niet deel uitmaken van de coalitie dan wel tot de ‘geliefde oppositiepartijen’ behoren, van standpunt wisselen. In die zin is de Bosmanwet speelbal van moeilijk te doorgronden binnenlandse politieke belangen.
De partij die een sleutelrol vervult, zit bovendien in een lastig parket. De PvdA is altijd een overtuigd voorstander geweest van een toelatingsregeling en heeft bovendien getekend voor het regeerakkoord waarin de Bosmanwet in twee zinnen samengevat staat. Maar de sociaaldemocraten koersen af op een grote nederlaag bij de gemeenteraadsverkiezingen van volgende week. Om niet ook de laatste groep ‘allochtone’ kiezers van zich te vervreemden, is het electoraal niet verstandig om morgen steun te betuigen aan een wet die kwaad bloed zet bij de circa 60.000 kiesgerechtigde Caribische Nederlanders. Het valt allerminst uit te sluiten dat de PvdA zich in de eerste termijn kritisch opstelt om bij de stemming - dan zijn de verkiezingen achter de rug - alsnog akkoord te gaan. Opmerkelijk is voorts de positie die D66 inneemt. Partijleider Alexander Pechtold kwam in 2005 als minister voor Koninkrijksrelaties keihard in botsing met toenmalig premier Etienne Ys door de ‘Rita-regeling’ te verdedigen. Dat weerhoudt de partij er niet van om nu de oppositie tegen de aanmerkelijk genuanceerdere Bosmanwet aan te voeren. Dan zijn de ChristenUnie en GroenLinks heel wat standvastiger. Deze hebben door de jaren heen het standpunt gehuldigd dat het ongedeeld Nederlanderschap niet overboord mag worden gezet. De SP hecht daar minder aan principes, maar vindt - net als de PvdA - dat het wetsvoorstel in zijn huidige vorm is als het schieten met een kanon op een mug. De regels gaan gelden voor alle geboren Curaçaoënaars, Arubanen en Sint Maartenaren terwijl, zo geeft ook Bosman toe, het alleen slecht opgeleide en criminele jongeren uit Curaçao zijn die instanties overwerk bezorgen. Waar het CDA - in 2003 indiener van de motie Sterk om een strenge toelatingsregeling af te dwingen - nu staat, is niet helder. Bosman is dus vooralsnog alleen zeker van de steun van zijn eigen fractie en van de PVV die de wet eigenlijk niet ver genoeg vindt gaan en het liefst de deur voor de eilanden in het slot gooit.
Bosman heeft op voorhand laten weten bereid te zijn naar aanleiding van het debat met een nota van wijziging te komen om een zo breed mogelijk draagvlak te verwerven. Het is te hopen dat alle criticasters die de afgelopen weken duidelijk hebben gemaakt wat niet kan, dat als een uitnodiging zien om te vertellen hoe het dan wel kan. Want één ding staat vast: met een ‘overwinning’ van de tegenstanders van de Bosmanwet zijn misschien de mensenrechten in juridische zin gediend, aan het sombere perspectief van de risicojongeren om wie het te doen is, verandert dat niets.