Door Stanley Betrian
De afgelopen weken is er veel te doen geweest over de nieuwe kandidatenlijst van de Nederlandse politieke partij PVV. Politieke commentatoren wezen erop dat Geert Wilders vrijwel onbekende kandidaten bovenaan heeft gezet. Oud-Tweede Kamerlid Hero Brinkman verklaarde dat Wilders hiermee vooral zijn greep op de partij wil behouden en feitelijk inzet op oppositie. Er is echter, met een koninkrijksbril op, hoogstwaarschijnlijk een fundamentelere reden waarom deze keuze verklaarbaar is, en die ligt niet in Den Haag, maar in de verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
De veroordeling van WildersGeert Wilders is in 2016 veroordeeld wegens groepsbelediging en aanzetten tot discriminatie. Dat vonnis werd in 2020 in hoger beroep bevestigd. Hoewel hem geen straf werd opgelegd, staat de veroordeling onomstotelijk vast. In Nederland hoeft dat formeel geen belemmering te zijn om minister-president te worden: de Grondwet kent daar geen expliciet verbod. Maar in de Caribische landen van het Koninkrijk liggen de kaarten anders.
Integriteitswetten in het Koninkrijk
In de landen Curaçao, Aruba en Sint Maarten geldt al jaren een verplichte screening van kandidaat-ministers. Die screening, vastgelegd in landsverordeningen, moet waarborgen dat alleen personen met een onberispelijke staat van dienst kunnen toetreden tot een landsregering. Een strafrechtelijke veroordeling, zelfs zonder opgelegde straf, is in de praktijk voldoende om een kandidaat ongeschikt te verklaren. Deze normen zijn ingevoerd onder druk van zowel de samenleving als de Rijksministerraad (Koninkrijksregering), om het vertrouwen in het bestuur te versterken.
De paradox van de Rijksministerraad
De Rijksministerraad (RMR) is het hoogste uitvoerende orgaan van het Koninkrijk en bestaat uit de Nederlandse minister-president en ministers, aangevuld met Gevolmachtigde ministers van Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Juist in dat orgaan zou Wilders, als minister-president van Nederland qualitate qua, de voorzitter moeten zijn van de Rijksministerraad. Maar wat gebeurt er als een premier met een strafblad aanschuift naast Gevolmachtigde ministers die aan strengere normen zijn gehouden en die in hun eigen landen nóóit minister hadden kunnen worden met een veroordeling?
@tekst:Het antwoord is duidelijk: een constitutionele en politieke contradictie. Het zou de geloofwaardigheid van het Koninkrijk ondergraven, zowel naar binnen toe als naar buiten. Hoe kan de voorzitter van de Rijksministerraad een integriteitskader handhaven waaraan hijzelf niet voldoet?
Strategisch vooruitzien
Het is aannemelijk dat Wilders dit zelf heel goed beseft. Zijn lijst, gevuld met onbekenden zonder bestuurlijke ervaring, wijst erop dat hij niet werkelijk rekent op regeringsverantwoordelijkheid. Een sterke, ervaren ploeg aan de top zou immers een belangrijke voorwaarde zijn voor een mogelijke succesvolle regeringsdeelname. Door onbekenden naar voren te schuiven, houdt hij de optie open om zich terug te trekken in een oppositierol, waar de last van zijn veroordeling hem niet belemmert.
Conclusie
De zet van Wilders is dus niet slechts een kwestie van interne partijpolitiek of controledrang, maar weerspiegelt een dieper inzicht: met zijn veroordeling is hij in de praktijk ongeschikt om premier van een Koninkrijksregering te zijn. De integriteitsnormen die in de Caribische landen gelden, en die door het Koninkrijk zelf zijn afgedwongen, maken zijn positie fundamenteel problematisch.
@tekst:Over de twee integriteitsmaten binnen het Koninkrijk is overigens nog veel te zeggen. Wat resteert, is een paradox die vroeg of laat openlijk aan de orde zal moeten worden gesteld.
De auteur, mr. Stanley M. Betrian, is voormalig gezaghebber van het toenmalige Eilandgebied Curaçao en was later interim-premier van het Land Curaçao. Hij biedt deze opinie aan voor publicatie in het Antilliaans Dagblad.