De weigering een Statenlid toe te laten (2) en de scheiding der machten
Door Etienne Ys
Ik heb in een eerder artikel - ‘De weigering een Statenlid toe te laten’ op 23 juli gepubliceerd - uiteengezet dat het recht om gekozen te worden een fundamenteel menselijk recht is. Het niet meewerken om een gekozen kandidaat tot de Staten toe te laten is een schending van dat recht. Over dit onderwerp heeft de rechter op 11 augustus 2020 in de zaak van Shaheen Elhage tegen onder meer Land Curaçao geoordeeld.
Helaas staat dit nu weer te gebeuren met een andere gekozen kandidaat van dezelfde partij. Een nieuw geval dus. Ik heb gemeend om wederom hieraan een artikel te wijden waarbij ik tevens inga op de uitspraak van de rechter van 11 augustus 2020.
In de zaak-Elhage hebben opponerende Statenleden de toelating tot de Staten van de heer Elhage geboycot door niet deel te nemen aan de opgeroepen Statenvergaderingen, waardoor er geen quorum kon worden gevormd. De rechter heeft gesteld dat met dit optreden een gekozen volksvertegenwoordiger buiten het democratische proces wordt gehouden. Ook de burger, die op deze kandidaat heeft gestemd, wordt buiten het democratische proces gehouden. De rechter zegt voorts: ,,Eiser (lees: Elhage) stelt op goede grond dat op deze wijze (de invulling van) zijn passief kiesrecht wordt geschonden.”
De rechter zegt echter in ditzelfde vonnis dat zijn handen gebonden zijn. Onze democratie is gebaseerd op de scheiding der machten, de trias politica. Twee van deze machten zijn in deze zaak in het geding, namelijk de rechterlijke en de wetgevende macht. In onze democratie zijn deze machten van elkaar gescheiden om te voorkomen dat ze in elkaars vaarwater komen. Ze moeten elkaar in evenwicht houden. Concentratie van macht corrumpeert.
Dit brengt met zich mee dat de rechter het geschil wel in behandeling mag nemen, maar zich in de inhoudelijke beoordeling uiterst terughoudend moet opstellen. Dit geldt in ieder geval als het optreden van de opponerende Statenleden ‘welbewust en politiek’ gedreven is. In dit geval heeft de rechter vastgesteld dat het boycotten van de Statenvergaderingen politiek gemotiveerd is.
De rechter zal zich slechts inhoudelijk met het geschil bemoeien als er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval. En daar is volgens de rechter in de zaak-Elhage geen sprake van.
Deze benadering van de rechter is in lijn met de uitspraak van 22 september 2015 van het Hof in de zaak van ex-Statenlid Gerrit Schotte tegen het Land Curaçao (zaak Schotte met zaaknummer CUR202002249). In dat geval heeft de voorzitter van de Staten tijdens een beraadslaging het woord aan Schotte ontnomen en hem vervolgens van verdere deelneming aan de vergadering uitgesloten. Het betrof dus een geschil over ordehandhaving in de Staten. De rechter heeft zich in deze zaak, vanwege de scheiding der machten, terughoudend opgesteld.
Uit de zaak-Schotte en de zaak-Elhage valt dus af te leiden dat er sprake is van constante jurisprudentie. Een volksvertegenwoordiger die op deze wijze tegengewerkt wordt om tot de Staten toegelaten te worden, zal dus weinig kans van slagen hebben met een gang naar de rechter.
De vraag blijft echter: wanneer is er wél sprake van een uitzonderlijk geval dat mogelijk maakt dat de rechter zich inhoudelijk met de zaak mag bemoeien? Het gaat hier om de bescherming van de in mijn ogen meest fundamentele grondrechten van onze democratie, het recht om te kiezen en het recht om gekozen te worden. Zonder deze grondrechten bestaat er geen democratie. Niemand mag van deelneming aan het democratisch proces worden uitgesloten. De staat is verplicht om democratische participatie (passief en actief) van eenieder te garanderen. Maar de staat lijkt in het geval van tegenwerking door opponerende Statenleden daarin niet te kunnen voldoen.
Als dit dus geen uitzonderlijk geval is, wat is het dan wel? De rechter ziet dit echter als een politiek gedreven geschil, waar hij zich ver van moet houden. Voor de eiser blijft er weinig over.
Wat inmiddels wel duidelijk is, is dat als gevolg van deze rechterlijke uitspraak, sommige Statenleden zich gelegitimeerd en gesterkt voelen in hun positie. Ze hebben inmiddels wederom aangekondigd niet te zullen meewerken aan de toelating van een gekozen volksvertegenwoordiger tot de Staten.
Dit kan een gevaarlijk precedent zijn, waarvan de gevolgen niet zijn te overzien. De verkiezingen zitten eraan te komen. Kandidaat-ministers worden in de regel hoog op de kieslijst geplaatst, waardoor ze na de verkiezingen als eersten in de Staten terechtkomen. Nadat de formatie afgerond is en de kandidaten aan een veiligheidsonderzoek zijn onderworpen, nemen ze ontslag van de Staten om zitting te nemen in het kabinet. Hierdoor komen weer enkele zetels vrij die opgevuld moeten worden. Het kan zijn dat de coalitiepartners daardoor tijdelijk niet beschikken over de meerderheid in de Staten. De opponerende partijen kunnen dan weer de kans grijpen om de nieuwe leden uit de Staten te weren. En dan begint de circus opnieuw. Het passief en actief recht worden geschonden en de regering wordt lamgelegd.
En hoe komen we hier nou uit? In het vonnis heeft de rechter laten blijken dat er wel oplossingsrichtingen zijn die door partijen zelf zijn aangegeven. Ik zal nu op deze mogelijkheden ingaan.
De eerste is het uitschrijven van nieuwe verkiezingen. Het lijkt me niet dat zulk politiek opportunisme moet worden beloond met nieuwe verkiezingen. Nieuwe verkiezingen moeten worden uitgeroepen bij de val van het kabinet. En niets zal de opponerende Statenleden weerhouden om zich wéér op dezelfde wijze op te stellen na de verkiezingen, één en ander zoals hierboven beschreven.
De tweede optie is het voortgaan met een regering die niet op een meerderheid kan rekenen binnen de Staten. Dit is geen realistische optie. De opponerende Statenleden willen juist geen Statenvergadering, want daardoor kunnen ze het extra lid uit de Staten houden. Dit betekent dat de wetgevingsagenda van het kabinet niet uitgevoerd kan worden en het kabinet volledig vleugellam wordt gemaakt.
De laatste optie is het aansturen op een Algemene Maatregel van Rijksbestuur (AMvRB). Dit is de enige realistische optie. Het Koninkrijk waarborgt op grond van artikel 43 lid 2 van het Statuut de fundamentele menselijke rechten. Het recht om te kiezen en om gekozen te worden behoren tot deze fundamentele rechten. Het Koninkrijk kan dit waarborginstrument gebruiken indien het Land zelf niet of niet in staat is om voor de verwezenlijking van dit grondrecht zorg te dragen. De Rijksministerraad kan dan door middel van een AMvRB op grond van artikel 51 van het Statuut, de toelating van de gekozen volksvertegenwoordiger regelen. We mogen dan hopen dat de Koninkrijksregering niet eenzelfde terughoudendheid aanneemt.
Zo kan het Land weer geregeerd worden, zij het dat het van boven moet worden opgelegd omdat sommige democratisch gekozen Statenleden een goed functionerend democratie in de weg willen staan vanwege politiek opportunisme. Een schande.
Etienne Ys is voormalig minister-president van de Nederlandse Antillen en oud-leider van de Curaçaose politieke partij PAR.