Status is iets merkwaardigs. Mensen kunnen krimpen door hun sociale status. Ze kunnen er ook door groeien. Daar is niets mee mis, zolang het proces van krimp en groei functioneel is. Wat betekent dat? We willen geen minister-president die de ondervrager niet aankijkt en die hakkelend pratend met gebogen hoofd in een donker hoekje gaat zitten als hij wordt geïnterviewd.
Hij of zij moet rechtop in het licht gaan staan, overtuigend zijn en iedereen goed aankijken. Anders zijn we niet tevreden met onze minister-president. We willen ook niet dat de loodgieter die de afvoer van de wastafel komt ontstoppen met grote passen de slaapkamer binnen loopt en jou opdracht geeft om de badkamerdeur voor hem open te doen. Dat zouden we heel ongepast vinden. Status heeft te maken met verwachtingen en een dienovereenkomstige houding die je over en weer aanneemt. Status wordt soms opgelegd, maar het gedrag dat erbij hoort kies je dan weer zelf. Je bent niet je status. In het juiste geval doet status niets met jou als persoon, maar doe je wat je moet doen. Bij sommige mensen is de realiteit helaas anders, ook in governance-land.
Wat kan status dan teweegbrengen? Een voormalige Britse minister van Financiën publiceerde ooit een geweldige column in de Times waarin hij beschreef hoe hij na zijn defungeren als minister (de regering was gevallen) in een identiteitscrisis belandde. Toen hij minister was boog iedereen altijd voor hem. De deuren werden letterlijk voor hem opengedaan. Zijn medewerkers waren het altijd met hem eens. Hij hoefde bij wijze van spreken niet te lopen maar werd gedragen. Hij ging in die tijd langzamerhand denken dat dit volledig terecht was. Immers, hij was geweldig! Na zijn ontslag ontdekte hij dat hij niets meer was. Hij kwam bij het ministerie aan in een limousine met chauffeur en kon direct na zijn ontslag lopend naar huis. Hij had zijn functie met zijn persoon verward.
Het mechanisme werkt als je niet oppast dus naar twee kanten. Als je in een hogere functie belandt, krijg je meestal een andere, hogere status. Vaak kan je dan wat meer macht uitoefenen. Je kan daardoor gaan denken dat je tot het uitoefenen van die macht gerechtigd bent omdat je geweldig bent. Je hebt die functie toch niet zomaar gekregen? Dat is een gevaarlijke gedachte. Als je pech hebt (of simpelweg niet geschikt bent) dan leidt dat tot rampen voor zowel de organisatie als voor jezelf. Tot overmaat van ramp zijn de verhoudingen in zo’n geval vaak zodanig dat je daar niet voldoende in gecorrigeerd wordt. Je nieuwe hogere status belemmert ironisch genoeg dat je gewaarschuwd wordt voor je dwaling. Intussen maak je veel brokken. Als duivelse beloning voor je gedrag beland je vervolgens in een totale crisis als het afgelopen is met je hoge functie. Je moet dan constateren dat totaal niemand meer in je geïnteresseerd is. Zo goed was je dus ook weer niet. Leg dat maar uit in de hemel.
Commissarissen en andere toezichthouders hebben ook met deze uitdaging te maken. Sommigen denken doordat ze commissaris zijn geworden opeens een stuk kundiger en verstandiger te zijn, of althans dat de omgeving dat moet vinden. Dat zijn door het aannemen van hun functie over het paard getilde machtsmannetjes en vrouwtjes. Dat zijn gevaarlijke commissarissen. Als commissaris of toezichthouder moet je steeds beseffen dat je een slechts een functie hebt en dat daarbij een rol behoort. Je bent niet de functie, je draagt de functie. Die functie geeft soms macht, maar dat is niet jouw macht. Het is de macht van de functie. Het nauwelijks relevante bijproduct is de status.