Door Roland O.B. van den Bergh
De noodzaak voor economische groei op Curaçao is groter dan ooit. De laatste jaren is er geen sprake van economische groei: 2017 was het slechtste jaar van dit millennium met een negatieve economische groei van 1,7 procent en de indicatie voor 2018 is dat er ook dit jaar sprake zal zijn van een forse krimp.
Hoe komen we uit dit dal? Iedereen wil dat het economisch beter gaat, maar blijkbaar is het kwartje nog niet gevallen. Wellicht is een pot met geld uit Nederland de oplossing?
Minister Steven Martina zinspeelt in zijn ‘Economic recovery program’ op hulp uit Nederland om onder meer private en semi-private investeringen te bevorderen voor een totaalbedrag van 1 miljard gulden. Vervolgens springen sommigen op het idee, al dan niet ingegeven door persoonlijke of commerciële belangen. De vraag is: levert zo’n aanpak daadwerkelijk economische groei op?
Geen groei in het vooruitzicht
De economische recessie die we meemaken is dieper dan de cijfers weergeven. Een daling van 1,7 procent geeft een vertekend beeld omdat in 2017 de Curaçaose overheid de nationale schuld heeft laten oplopen met naar schatting 241 miljoen gulden. De sociale fondsen van de AOV en de AVBZ lopen op hun laatste benen en hebben dringend meer geld nodig.
De overheid is nauwelijks in staat invulling te geven aan de basistaken, waarvoor zij verantwoordelijk is op Curaçao, zoals: gezondheidszorg, onderwijs, infrastructuur en openbare orde. Vrijwel alle inkomsten van het overheidsbudget gaan naar ambtenarensalarissen en inkomensoverdrachten.
De publieke investeringen blijven zwaar achter en daarmee de investeringen in de toekomst van het eiland. Er is nauwelijks ruimte voor nieuw beleid. Voeg daarbij de onzekerheid rond de raffinaderij, stagnatie in de logistieke sector, de afkalvende internationale financiële dienstverlening, de achterblijvende private investeringen en een economisch rampenscenario ligt in het verschiet.
Economisch inzetten van Nederlands geld
Ter voorbereiding op 10-10-‘10 was er het Sociaal Economisch Initiatief. Een pot geld uit Nederland waar economische projecten mee gefinancierd moesten worden die de economie duurzamer zou moeten maken voor de toekomst. Kosten: 120 miljoen. Er zijn enkele successen behaald, maar daadwerkelijke duurzame economische ontwikkeling heeft het niet gebracht. Een fout van de overheid, een fout van Usona (Uitvoeringsorgaan Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen)? Het heeft geen zin te veel over ‘spoilt milk’ te discussiëren. Bij investeren in duurzame economische ontwikkeling bestaat er voor economen een duidelijke richtlijn: het moet leiden tot toename van het bruto binnenlands product (bbp), het dient werkgelegenheid te creëren, de overheidsinkomsten behoren toe te nemen en het dient geen negatieve impact te hebben op het milieu. Het moet een zo groot mogelijke economische impact hebben waarbij via exporteren deviezen verdiend worden om - onder meer - het tekort op de handelsbalans aan te pakken.
Economische impact
In de economische literatuur wordt de economische impact bepaald door drie factoren of onderdelen:
- Hoeveel directe arbeidsplaatsen levert het programma/project op bij uitvoering en hoeveel arbeidsplaatsen worden er structureel gecreëerd?
- Idem, maar dan voor indirecte arbeidsplaatsen. Dit zijn arbeidsplaatsen die ontstaan bij de leveranciers van diensten en producten ten behoeve van dit project of programma.
- Al de werknemers en ondernemers verdienen geld hieraan en spenderen hun winsten en salarissen voor een groot deel op het eiland. Ook dat creëert werkgelegenheid: hoe meer op het eiland gespendeerd wordt hoe meer werk dat oplevert.
Een voorbeeld
De bouw van de luchthaven creëert werkgelegenheid bij architecten, ingenieurs en aannemers (directe werkgelegenheid) alsmede bij ‘subcontractors’ en toeleveranciers (indirecte werkgelegenheid). De werknemers en management en de eventuele winst die erop gemaakt wordt, besteden hun geld in supermarkten, restaurants, beautysalons, snèks die daar weer voor een deel op draaien.
Door de uitbreiding van de airport is er meer ruimte voor autoverhuur, winkels, catering, opslag en andere logistieke dienstverlening. Daardoor komen er op de airport ook structureel arbeidsplaatsen bij. De werkgelegenheid hiervan bij elkaar opgeteld is de economische impact, soms ook wel ‘economic footprint’ genoemd. Feitelijk hebben we twee footprints: één voor de uitbreidingsactiviteiten en een voor de structurele toename van de werkgelegenheid.
Dan is er nog het vierde onderdeel, wat economen de ‘forward and backward linkages’ noemen. Een voorbeeld van een ‘backward linkage’: doordat lokale architecten ervaring opdoen met het uitbreiden van luchthavens kunnen ze deze kennis en ervaring ook in het buitenland verkopen. Een ‘forward linkage’ kan zijn dat de luchthaven dusdanig aantrekkelijk wordt voor een luchtvaartmaatschappij om haar frequentie te verhogen dan wel de airport als hub naar andere bestemmingen te gebruiken. Het is zeer goed mogelijk dat dit ook leidt tot meer toeristen.
Dit vierde onderdeel van de economische impact is doorgaans zeer speculatief en onmogelijk kwantitatief goed in te schatten. In de praktijk worden deze effecten vaak overschat met als doel het project in een goed daglicht te plaatsen.
Hoe meer investeringen met een grote impact, des te meer gaat de economie groeien. Voor de overheid is dit prettig omdat - zij het met enige vertraging - de overheidsinkomsten evenredig stijgen. Meer economie betekent meer omzet- en winstbelasting, meer loonbelasting en sociale premies, een hogere onroerendezaakbelasting-opbrengst, et cetera.
Wat een overheid moet doen zijn twee dingen:
1. zorgen dat ze particuliere investeringen faciliteert die een zo groot mogelijk impact hebben, en;
2. zorgen dat de eigen publieke investeringen ook economische zoden aan de dijk zetten.
Omdat private investeringen in omvang vele malen groter zijn dan de publieke investeringen is de faciliterende functie van de overheid cruciaal. De overheid behoort te weten wat het is dat particuliere investeerders over de streep trekt.
Dit is een simpele les die economen aan de overheid kunnen leren. Echter, soms is de overheid behoorlijk hardleers.
Hoe het niet moet
Vorig jaar zijn extra gelden van Nederland geleend om de wegeninfrastructuur te verbeteren, waaronder het aanleggen van rotondes. Dit levert eenmalig werkgelegenheid op bij de wegenbouwers en asfaltfabrieken.
Het nieuwe ziekenhuis (Hospital Nobo Otrobanda, afgekort HNO) zorgt ervoor dat de overheidsschuld met circa 8 procent oploopt. De constructie van het nieuwe ziekenhuis zorgt voor werk en geeft een impuls aan de economie, hoewel erg veel materialen en de volledige inrichting wordt geïmporteerd. Dat zwakt de economische impact van het HNO af. Dit economisch effect is eenmalig, na oplevering zal er geen enkele arbeidsplaats bijgekomen zijn.
Voor het renoveren van schoolgebouwen, gefinancierd via door Nederland beschikbare leningen, geldt een vergelijkbare uitleg. Een eenmalige economische impuls als gevolg van het opknappen, maar niets duurzaams.
Vanzelfsprekend rijden automobilisten graag op goede wegen beter (‘tire repair shops’ trouwens niet), burgers willen liever in het HNO liggen dan in Sehos en leerlingen zitten liever in moderne klaslokalen waar het dak niet lekt. De afweging is evenwel: willen we betere voorzieningen voor de burgers of willen we duurzame economische groei, permanente werkgelegenheid, meer deviezen en in de toekomst toenemende overheidsinkomsten en gezonde sociale fondsen?
Zo zou het kunnen
Een alternatief voor het inzetten van (extra) overheidsmiddelen op projectbasis is het focussen op ontwikkelingen die de economie duurzaam laten groeien en die werkgelegenheid oplevert.
In Pietermaai is de afgelopen jaren veel geïnvesteerd door private investeerders. Voor een deel heeft de overheid via de Stichting Monumentenfonds hierbij geholpen door subsidie te verstrekken ter verlaging van de kosten voor de restauratie van historische panden. Het stokt nu enigszins met de verdere ontwikkeling, onder meer omdat de hoofdstraat in Pietermaai, de Kaya Papa Godett, gevaarlijk en wandelaar/toerist-onvriendelijk is.
Een overheid die zorgt en faciliteert dat het daar verkeersluw, aantrekkelijk wandelen wordt, lokt forse investeringen uit in deze straat en zijstegen. Dit geldt trouwens ook voor de herontwikkeling van Punda tot een wijk met naast winkels, ook boutique hotels, Airbnb’s, uitgaansgelegenheden, restaurants en ‘gewone’ appartementen voor permanente bewoning.
Van vele kanten wordt Bullenbaai genoemd als een gebied met veel potentie voor onder andere overslag van olieproducten, al dan niet uit Venezuela, dry cargo- overslag en de vestiging van een LNG-plant (Liquefied Natural Gas). Verdere ontwikkeling is een interessante optie.
De Dokmaatschappij wordt nu geëxploiteerd door Damen Shipyards. Dit is een private onderneming die faciliteiten ‘leaset’ en daar ook deels in investeert. Verdere facilitering van de overheid van de activiteiten van de werf creëert de mogelijkheid van een snelle groei van het volume aan scheepsreparaties alsmede van daaraan gerelateerde activiteiten.
Appartementenbouw en huizenbouw voor de bevolking van Curaçao levert weinig op voor de economie. Daarentegen hotel- en appartementenbouw gericht op het aantrekken van meer toeristen wel. Voor het aantrekken van meer toeristen is het evenwel belangrijk dat er voldoende ‘airlift’ is vanuit de verschillende landen op deze aardbol. De overheid zou daarin facilitair kunnen zijn puur vanuit het oogpunt bekeken van economische impact voor de economie.
Voor de overheid betaalt het inzetten op economische impact zich terug. Meer economie betekent ten slotte meer omzetbelasting, meer invoerrechten en wellicht iets meer winstbelasting. Het leidt ook tot meer inkomstenbelasting en afdracht van sociale premies.
Een miljard gulden goed besteden
De wereld bestaat gelukkig niet louter uit economen. Aandacht voor goed onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur en openbare orde moet er ook zijn. Dus in het geval er 1 miljard gulden aan Nederland gevraagd wordt (1), en het ook verstrekt wordt, om dan alles langs de economische impact-meetlat te leggen is wellicht wat te veel gevraagd.
Maar doe je dat niet of nauwelijks, dan is de uitkomst waarschijnlijk weer: ‘we had a good time’, de schuld van het land zal toenemen met 15 procent, van een duurzame economische groei is geen sprake en nieuwe arbeidsplaatsen zijn nauwelijks gecreëerd.
Economisch zit het Curaçao nu wat tegen. Maar er is zeker licht aan het eind van de tunnel. Door tegenslagen is de tunnel wellicht langer geworden, maar licht is er zeker; tenminste als je gaat voor ‘waar voor je geld’, oftewel: economische impact.
Trouwens, dat geld hoeft niet uit Nederland te komen. Op Curaçao, onder meer bij banken en institutionele beleggers (verzekeraars en pensioenfondsen) zijn meer dan genoeg liquide middelen voorradig.
Dit artikel van Roland O.B. van den Bergh is geschreven op persoonlijk titel. De auteur is econoom/onderzoeker bij en directeur van Curconsult. Hij is bestuurslid, oprichter en oud-voorzitter van de Economenclub. Hij heeft in het verleden diverse economische impactstudies uitgevoerd in samenwerking met Ecorys en de oud-directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Francis Vierbergen.