Door Maike Bergervoet en Sjoerd Bakker
In een recent vonnis van 28 november jongstleden oordeelde het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten over de (on-)mogelijkheid van (deviezen-)banken om de door hen aan de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten verschuldigde licentievergoeding van 1 procent over transacties in buitenlandse valuta aan hun klanten door te berekenen (door te belasten). In het vonnis werd een bank in Sint Maarten veroordeeld tot terugbetaling van doorbelaste licentievergoeding aan een rekeninghouder. Ook werd het de bank verboden om licentievergoeding in rekening te brengen voor toekomstige transacties met deze klant. In het Antilliaans Dagblad van 30 november werd reeds aandacht aan dit vonnis besteed.
In zijn vonnis merkt de rechter op dat zijn vonnis belangrijk is en mogelijk precedentwerking heeft. In dit artikel besteden wij aandacht aan de mogelijke gevolgen van dit vonnis voor banken en rekeninghouders.
Aanleiding tot het vonnis was een geschil tussen een bedrijf en de bank over door de bank bij het bedrijf in rekening gebrachte licentievergoeding. Het bedrijf (een reisbureau) maakte geregeld bedragen over aan IATA, een internationale organisatie die ervoor zorgt dat de aan reisbureaus betaalde prijzen voor vliegtickets aan de relevante luchtvaartmaatschappijen worden doorbetaald. Voor deze overboekingen werd, omdat het ging om overboekingen in buitenlandse valuta, door de bank aan het bedrijf 1 procent licentievergoeding geheven. Het bedrijf maakte daartegen bezwaar en gaf aan dat er geen juridische grond bestond, op basis waarvan de door de bank aan de Centrale Bank verschuldigde licentievergoeding door de bank aan het bedrijf mocht worden doorbelast. De bank meende dat dit wel mocht en beriep zich daarbij op haar algemene voorwaarden en op de wettelijke regels over (de overeenkomst van) opdracht die in dit geval volgens haar van toepassing waren.
Wat het beroep op de algemene voorwaarden van de bank in kwestie betrof, gaf de rechter aan dat die algemene voorwaarden weliswaar de mogelijkheid aan de bank boden om bepaalde kosten door te belasten, maar alleen voor zover die in verband stonden met een geschil of ‘problemen’ tussen de bank en de klant. Over de wettelijke regeling van vergoeding van de door een opdrachtnemer bij de uitvoering van zijn opdracht gemaakte kosten, zei de rechter dat die regeling in deze kwestie niet toepasselijk was. Volgens de rechter betrof de licentievergoeding ‘vaste kosten’ die niet voor vergoeding conform de wettelijke regeling in aanmerking komen.
Of het vonnis ‘overeind blijft’, moet worden afgewacht. De termijn om bij het Gemeenschappelijk Hof in hoger beroep te gaan is zes weken. Niet ondenkbaar is dat vervolgens nog cassatie wordt ingesteld bij de Hoge Raad. Een procedure in hoger beroep en vervolgens in cassatie kan al met al enkele jaren in beslag nemen.
In deze bijdrage wagen wij ons niet aan een beoordeling van het vonnis en de goede en kwade kansen van de zaak, nu de termijn voor hoger beroep nog niet verstreken en het vonnis dus nog niet onherroepelijk is. Onder die omstandigheden is het niet gepast voor ons om vanaf de zijlijn een dergelijk inhoudelijk oordeel te geven.
Hoewel een vonnis in beginsel alleen werking heeft tussen de (proces-)partijen bij het geschil en dus (op zichzelf) andere banken en/of andere rekeninghouders niet bindt, menen wij dat het vonnis niettemin (stevige) impact kan hebben op andere banken/andere rekeninghouders indien de door de rechter in deze zaak gevolgde redeneerlijn ook hier te lande door de Curaçaose rechter zou worden gevolgd. Afgaand op recent gepubliceerde cijfers van de Centrale Bank (http://www.centralbank.cw/tables/109.pdf) wordt jaarlijks zo’n 50 miljoen gulden aan licentievergoeding door de Centrale Bank bij de op Curaçao opererende deviezenbanken in rekening gebracht. Dat is dus de totale omvang van bedragen die, naar moet worden aangekomen, door de deviezenbanken op Curaçao worden doorbelast aan rekeninghouders.
Indien de redeneertrant van het Sint Maartense vonnis zou worden gevolgd, zouden de banken niet zonder contractuele of wettelijke basis gerechtigd zijn om door te gaan met het aan hun klanten doorbelasten van de 1 procent licentievergoeding. Ook is niet ondenkbaar dat rekeninghouders aan hen in het verleden doorbelaste bedragen aan licentievergoeding op grond van onverschuldigde betaling van hun bank zullen willen terugvorderen. Of dat (in volle omvang) mogelijk is, valt niet in abstracto te zeggen. In dit kader moet onder meer rekening worden gehouden met het feit dat volgens de wet een ‘rechtsvordering uit onverschuldigde betaling verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger is bekend geworden en in ieder geval twintig jaren nadat de vordering is ontstaan’. Daarnaast is denkbaar dat zogeheten (contractuele) verval- c.q. klachttermijnen of andere omstandigheden van het concrete geval de pas afsnijden voor het succesvol kunnen terugvorderen van doorbelaste licentievergoedingen.
Vermeldenswaard is ten slotte dat in het Curaçaose Burgerlijk Wetboek de mogelijkheid is opgenomen voor een stichting of vereniging om met behulp van een zogeheten ‘collectieve actie’ bij de rechter voor de gezamenlijke belangen van grote(re) groepen burgers op te komen. Met gebruikmaking van die wettelijke mogelijkheid zou ook een vordering uit onverschuldigde betaling kunnen worden ingesteld. De rechter in de Sint Maartense zaak lijkt zich goed te hebben gerealiseerd dat zijn vonnis heel wat beroering teweeg zou (kunnen) brengen. Om particulieren, bedrijven en instellingen te ontmoedigen nu al (mogelijk voorbarige) claims tegen hun bank in te stellen, heeft de rechter in het vonnis daarom bepaald dat zijn vonnis niet door een deurwaarder ten uitvoer kan worden gelegd totdat in hoger beroep het Hof opnieuw over de zaak heeft beslist.
Hoe dan ook, een interessant vonnis, dat ook voor Curaçao relevant is en ongetwijfeld voor veel vervolgdiscussie (in of buiten de rechtszaal) aanleiding zal geven!
Mr. Maike Bergervoet is partner bij Spigt Dutch Caribbean op Curaçao, waar mr. dr. Sjoerd Bakker eveneens werkzaam is. Laatstgenoemde is tevens verbonden aan de Vrije Universiteit Amsterdam.