Shon Pé staat iedere dag voor zonsopgang op. Hij blijft nog even zitten op de rand van het houten bed, dat hij zelf jaren geleden in elkaar heeft getimmerd, en strekt zich uit. Zijn botten kraken geruisloos. Hij staat op en strijkt het matras glad, een grote zak gevuld met oude kleren. Als hoofdkussen gebruikt hij een oude opgerolde deken. Hij loopt naar de keuken, doet de keukendeur van de haak en duwt deze open. Hij maakt onwillekeurig een kruisteken en stapt naar buiten. Meteen springt Boefje, de zwarte kunuku herder, tegen hem op. Shon Pé struikelt bijna, iedere ochtend struikelt hij bijna. ,,Af, af”, roept hij, want Boefje spreekt Nederlands. Een Surinaams gezin heeft Boefje bij hem achtergelaten toen het verhuisde.
Shon Pé gaat terug naar binnen. In de hoek van de keuken staat een po, half gevuld met een roodgele vloeistof die een scherpe ammoniakgeur verspreidt, maar Shon Pé ruikt dat niet meer. Met de po in de hand loopt hij weer naar buiten en klimt een heuveltje op naar het badhokje, maar hij loopt het hokje voorbij. Achter het hok gooit hij de po leeg op de wortels van een kenepaboom, de boom geeft twee keer per jaar mierzoete kenepa’s.
Het schemert inmiddels. Een haan kraait, een andere antwoordt, dan weer een derde. De kunuku ontwaakt. Op een tak van de kenepaboom fluit een chuchubi de namen van de buurtbewoners die die dag doodgaan. ,,Hou je snavel, ga weg”, schreeuwt Shon Pé. Hij bukt, pakt een steen en gooit die naar de chuchubi. De chuchubi vliegt even op en gaat weer op de tak zitten. ,,Mis, je kunt niet eens fatsoenlijk mikken, ouwe rakker”, fluit de chuchubi.
De deur van het washok hangt uit de scharnieren. Shon Pé trekt die voorzichtig open en gaat naar binnen. In het washok staat een emmer met schoon putwater die hij de avond tevoren heeft klaargezet. Aan een spijker hangt een gore baddoek. Op een stoel liggen een schone onderbroek, een broek en een hemd, netjes gevouwen. Shon Pé kleedt zich uit en giet het water over zijn rug. Het water is ijskoud.
,,Pachi, Pachi”, klinkt de stem van een jongetje. Shon Pé komt fris gebaad uit het badhok. Hij glimlacht. Iedere ochtend maakt die stem hem gelukkig. Een mens heeft niet veel nodig om zich gelukkig te voelen. ,,Kom hier, Boefje”, schreeuwt hij tegen de zwarte kunuku herder die naar het jongetje was toegelopen. Het jongetje brengt warme pap voor Shon Pé.
Zij gaan ieder op een kruk in de keuken zitten en terwijl Shon Pé zijn pap opeet, babbelen zij met elkaar. Shon Pé vertelt over vroeger, over zijn grootvader. De jongen vertelt over wat hij op school leert. Hij leert over de rivieren in Nederland: de Rijn, de Waal en de Maas. De jongen vraagt aan Shon Pé of er ook water door de rivieren stroomt wanneer het niet regent. Shon Pé denkt van niet. Plotseling springt het jongetje op en rent weg. Shon Pé schudt lachend het hoofd. ,,Die jongen zal het nog ver schoppen”, mompelt hij.
Het is buiten al volop licht. Shon Pé kijkt omhoog, er is geen wolkje aan de hemel. Het wordt weer een warme dag, mompelt hij, en droog. Het heeft al maanden niet geregend. De kunuku ligt er dor en droog bij. Het eiland verandert in een woestijn. De mensen bidden niet meer en gaan ook niet naar de kerk. Zij zijn alleen maar geïnteresseerd in de dingen van de wereld. Zij hebben altijd haast.
,,Jezus, het is al zeven uur. Jullie moeten je haasten, anders komen jullie te laat op school.”
,,Nee, opa, vertel verder, het is nog vroeg. Wie was Shon Pé?”
,,Shon Pé was mijn grootvader en ik was het jongetje. Morgen vertel ik weer verder.”
Roy Evers