Dit is het derde en laatste deel van een ‘positionpaper’ die ik heb samengesteld als reactie op twee papers van de Nederlandse juristen professoren Arjen van Rijn en Lodewijk Rogier en mr. Jan Willem van Rossem in verband met de constitutionele crisis op Curaçao in 2012.
Verder druist het aannemen van een motie van wantrouwen tegen de ministers om een ander kabinet te vormen naar mijn mening regelrecht in tegen de geest van de Memorie van Toelichting (MvT) van artikel 53 van de Staatsregeling. Trouwens, artikel 29 van onze Staatsregeling stelt dat wanneer een minister niet meer het vertrouwen heeft van het parlement, deze zijn functie ter beschikking dient te stellen. De ministers hebben al hun functie ter beschikking gesteld bij de gouverneur. Doordat een en ander bij ons vastgelegd is in onze Staatsregeling (geschreven recht) in tegenstelling tot wat het geval is in Nederland, laat dit niet veel ruimte over om hieraan te tornen. Naar mijn mening dient in dit geheel uitgegaan te worden van een of meer van de gangbare interpretatiemethoden voor het recht, namelijk:
- De rechtshistorische interpretatiemethode;
- De wetshistorische interpretatiemethode;
- De teliologische interpretatiemethode;
- De grammaticale interpretatiemethode;
- De wetsystematische interpretatiemethode;
- De anticiperende interpretatiemethode.
Naar mijn mening dient voor het onderhavige punt van discussie uitgegaan te worden van de grammaticale interpretatiemethode, dus de interpretatie naar de letter van de wet. Dit betekent dat in een eventuele rechtszaak, die in dit geval nu niet mogelijk is, de rechter kijkt naar de woorden van de wet, naar hoe de wetgever de wet heeft opgeschreven. De rechter kijkt hierbij naar de algemene betekenis van de woorden in een wettekst, dit meestal volgens een gangbaar woordenboek. Vaak kijkt men naar het normale spraakgebruik van een woord. Meestal gaat het niet om een hele wettekst, maar om een bepaald woord in de tekst zelf. De rechter zal de betekenis van het woord achterhalen en zo de wettekst uitleggen. Dit laat dan volgens mij geen ruimte over voor al die filosofische denkwijzen van Rogier, Van Rijn en anderen. Vandaar dat ik zeg ‘keep it simple stupid’ (KISS). Jammer genoeg blijkt deze aangelegenheid gedomineerd te worden door Nederlandse juristen. Ik mis in dezen de standpunten van de juristen (en niet juristen zoals ik) ‘sons and daughters of the soil’. Ik stel nogmaals dat de toenmalige gouverneur, mr. Carl Grunning en mr. R. Koeyers het bij het verkeerde eind hadden. Ik heb indertijd in diverse ingezonden stukken de ingenomen standpunten van prof. mr. F. Kunneman en mr. Karel Frielink ter discussie gesteld. Van Rijn en Rogier erkennen als het ware mijn stellingen door te stellen: ,,Wie van deze uitkomst in de toekomst geen herhaling wil zal een wijziging van de institutie moeten bewerkstelligen, die het alsnog wegsturen van een demissionair kabinet dat zijn ontslag al heeft aangeboden expliciet verbiedt.” Het gaat hier namelijk niet slechts om het feit dat het ontslag is aangeboden. De gouverneur heeft namelijk zoals gewoonlijk het ontslag in beraad genomen en opdracht gegeven voor het houden van nieuwe verkiezingen zoals de wet voorschrijft. Gebruik is dat deze handeling van de gouverneur gezien wordt als het aanvaarden van de ontslagaanvrage van de regering (het kabinet). Om praktische redenen vraagt de gouverneur het kabinet onder andere hangende zaken af te blijven ronden. In feite heeft de gouverneur de eigen besluitneming en de gewoonte doorkruist door het aanstellen van een informateur/ formateur om over te gaan tot het vormen van een interim-kabinet. Dit gedeelte kan best geïnterpreteerd worden met de wetshistorische interpretatiemethode. De ontstaansgeschiedenis van een wet speelt vaak ook een rol bij de interpretatie van wetten. Vandaar dat men spreekt van de wetshistorische interpretatiemethode. Hierbij kijkt men vooral naar de bedoeling en gewoontes die de wetgever in acht neemt met de desbetreffende wet. Zoals u ziet kunnen de standpunten van Van Rijn en Rogier, Van Rossem, de adviescommissie Carl Gruning en R. Koeyers, niet als eindstation inzake deze kwestie beschouwd worden. De discussies rond deze voor de toekomst van ons staatsbestel van belang zijnde aangelegenheid dienen dan ook in breder lokaal forum verder plaats te vinden.
Felix D. Pinedo, Curaçao