In 1996 sprak ik met Vernie February, hoogleraar Afrikaanse Taal en Cultuur in Leiden en Kaapstad. Hij was in 1963 uit Zuid-Afrika gevlucht en had lang in Nederland gewoond, maar was na het einde van de Apartheid als een van de eerste ballingen naar zijn land teruggekeerd. We spraken over het belang van de orale traditie. Hij vertelde me dat de westerse mens te veel steunde op de kruk van het gedrukte woord, en dat twee derde van de wereld in een niet-schriftelijke cultuur leeft. Dat ook dát cultuur was, daarover liet hij geen twijfel bestaan. De bruikbaarheid van mondelinge overdracht had hij in Zuid-Afrika ondervonden: ,,Het was absoluut verboden om over mensen als Oliver Tambo te schrijven, of over het ANC, maar door de mondelinge overlevering wist iedereen ervan.”
De tijd was rijp om in Zuid-Afrika de bandrecorder aan te zetten en gewone mensen te vragen hoe ze het mensonterende regime hadden overleefd. ,,De historische positie van de zwarte Zuid-Afrikaan”, zei hij, ,,is die van arbeider, van ondergeschikte. De opzichter dacht: ‘Een zingende zwarte is een gelukkige zwarte’, maar wat de opzichter niet gehoord heeft, is dat ze zongen: ‘Blanke, loop naar de hel; Loop naar de hel; Ze noemen ons Jim; Ze noemen ons Jim’.” Toen het verboden werd om te zingen ging het werktempo drastisch omlaag.
Ten slotte hadden we het over Nelson Mandela. Zijn bewondering was peilloos. ,,A man with a vision as God’s eye”, zei hij. Die zin is tot mijn persoonlijke uitrusting gaan behoren, ik denk er soms aan als verongelijktheid of rancune de overhand dreigt te nemen. Denkend aan de man met een blik zo wijd als Gods oog, kom ik een beetje tot bedaren.
Er worden dezer dagen prachtige dingen over Mandela gezegd, maar zo mooi als February het zei, hoorde ik het niet. De valse kraai zat bij de Telegraaf, waar een redacteur schreef dat Mandela ‘nota bene op sinterklaasavond (mét Zwarte Piet) is overleden’. Het zijn zulke uitglijders die de racistische connotatie van die fijne volkstraditie aan het licht brengen; verboden inkijkjes in het racistische brein.
Vanaf Curaçao schreef Boeli van Leeuwen eens over ons: ,,Wanneer ik Nederlandse kranten lees, ontkom ik niet aan de indruk, dat Nederlanders zowel tegen discriminatie als tegen negers, Marokkanen, Molukkers en Turken zijn. Ze zijn zowel tegen discriminatie, als tegen enge katjangs, rare spleetogen en vreemde kroeskoppen.” De scherpe blik van verre is nodig om het dichtbije te kunnen begrijpen.
Tommy Wieringa, Nederland