In het Antilliaans Dagblad van 7 januari 2021 heb ik de opinie van Hans de Jong ‘Ophef over de Nederlandse staatssteun aan Winair’ gelezen. De Jong is lid van de raad van commissarissen (RvC) van Winair.
Ik ben met hem eens dat er vaak Europese gevallen vergeleken worden met gevallen op de BES-eilanden en op Sint Maarten, Curaçao en Aruba. Het gaat hier om de connectiviteit tussen de eilanden. Er zijn studies gemaakt en vaak wordt een vergelijking getrokken tussen euro per kilometer in Europa en dollars per kilometer in het Caribisch gebied. Zo komen de scheve verhoudingen, doordat het lijkt dat de euro/km en dollar/km hetzelfde zijn en de levenstandaarden normaal te vergelijken zijn.
De nadruk is steeds gelegd op de connectiviteit: de mogelijkheid om tussen de eilanden te reizen voor zaken, ‘visting friends and family’ en toerisme. Er zijn studies gemaakt waar men de duurzaamheid van de service benadrukt.
Een andere optie is de diensten tussen de eilanden te beschouwen als openbare dienstverlening (zoals het openbaar vervoer) of ‘essential air service’; hiervoor dienen de regeringen te zorgen, door middel van onder andere subsidies, dat de luchtdienst wordt onderhouden.
Terecht brengt De Jong naar voren de veel gemaakte ophef over de tarieven, zonder enige aandacht te besteden aan de elementen die de hoogte van de tarieven beïnvloeden. Echter, het zijn niet alleen de tarieven die van invloed zijn op de connectiviteit. Zou dit wel zo zijn, dan zou men dit gemakkelijk kunnen oplossen door een groot gesubsidieerd vliegtuig in te zetten dat dagelijks tegen de honderd passagiers opneemt van de kleine eilanden op de route naar het buitenland. Maar, hoeveel zouden er gaan? Ik denk niet veel, want de reiziger moet ook geld hebben om zijn/haar verblijf in het buitenland te kunnen bekostigen.
Connectiviteit wordt beschouwd als de panacee voor de opleving van het aantal passagiers en de welvaart en het welzijn van de bevolking van deze eilanden. Helaas heeft men vergeten in deze beschouwing verder rekening te houden met het ‘disposable income’ van de eilanders. Heeft men wel genoeg geld beschikbaar om reis- en verblijfkosten te bekostigen?
De vraag wordt dan: hoe aan een redelijk en fatsoenlijk inkomen te komen? Men moet minstens een baan hebben dan wel aan zijn/haar eigen inkomen kan werken, in de zin van een eigen bedrijf hebben. Het is aan te bevelen dat meer aandacht wordt besteed en daadwerkelijk wordt gewerkt aan de ontwikkeling van de eilanden in de zin van economische ontwikkeling in de vorm van landbouw, veeteelt of een of andere industrie. De productie kan geëxporteerd worden, waardoor er tegelijk meer luchtvervoer nodig is. Men zou ook kunnen denken om economische activiteiten te ontplooien die weinig ruimte vereisen, maar wel kunnen zorgen voor geldstromen in de gemeenschap, bijvoorbeeld offshore business zoals deze in Nederland bloeit. Hierdoor kunnen de eilandbewoners van een welverdiend inkomen verzekerd zijn (en geen uitkering van de regering) en dan ook meer beschikbaar inkomen hebben om te reizen. Wanneer de vraag er is, zal er zeker meer aanbod komen voor luchtvervoer en zal de connectiviteit een positieve duw krijgen.
Het accent bij de bestudering van connectiviteit tussen de BES en de andere eilanden Aruba, Curaçao en Sint Maarten wordt te vaak en te veel gelegd op luchthavens, vliegtuigen en tarieven, terwijl voor de duurzaamheid van de luchtdienst men meer aandacht moet besteden aan ontwikkelen van economische activiteiten op de eilanden en het creëren en vergroten van de beschikbare inkomens van de eilanders.
Mr. Agustin Vrolijk, Aruba