Door Lodewijk Daniel Gerhartsloderwijkgerharts
Ik moest reeds 5 januari vertrekken, dus na drie weken! Voor uitrustingskosten ontving ik, als ik het goed herinner, 600 gulden - en als de beste leverancier voor tropenkleding werd aanbevolen de firma Kalker in de Kalverstraat. Deze firma was gespecialiseerd in kleding voor de toenmalige Nederlands Oost-Indië, doch van Curaçao wist men eigenlijk niet veel, zoals later bleek. Want hoeveel Nederlanders gingen er in die tijd naar Curaçao? Buiten de Shell waren het er maar weinigen.
Ik kreeg dus ook een tropenhelm aangesmeerd. Ik heb het ding nooit gedragen! Er waren in Curaçao een klein aantal personen, die inderdaad hun schedel met een tropenhelm beschermden, doch dat waren ex-kolonialen, d.w.z. politieagenten die vroeger in de Oost dienst hadden gedaan. En wat de overige kleding betrof, die had ik beter in Curaçao kunnen kopen. Om maar iets te noemen: een kostuum bestaand uit colbert en pantalon, aangemeten door de meester-kleermaker A.U. Prince in de Moordenaarstraat (nu Keukenstraat geheten) kostte 15 gulden. Maar dat wist ik niet toen ik de inkopen in Amsterdam ging doen. Een geweldige hutkoffer kon alles bevatten. En toen ik mijn paspoort kreeg was ik klaar voor de reis van ongeveer 4.000 zeemijlen.
Op 5 januari 1927 zou ik dan met de ‘Breda’ vertrekken. De Breda die in Zuid-Pacific dienst voer, via Curaçao, Cristobal aan de ingang van het Panamakanaal naar Colombia, Ecuador, Peru en Chili, vertrok ongeveer om 6 uur van de Surinamekade naar IJmuiden. Mijn vader ging tot IJmuiden mee. De kapitein van het schip was de kleine Kuiper. De KNSM had drie gezagvoerders die Kuiper heetten: de kleine, de dikke en de lange. Ik had de kleine. Er waren negen passagiers aan boord met zeven verschillende nationaliteiten, 2 Duitsers, 1 Belg, 1 Peruaan, 1 Chileen, 1 Nederlander, 2 Oostenrijkers en 1 Colombiaan.

Ik zie mijn vader nog via de ladder van het schip afdalen toen het schip in een van de sluizen van IJmuiden lag. Ik heb hem nadien niet weer gezien; hij overleed op 29 augustus 1929, in de nacht dat het kapitale kantoor en winkelgebouw van de firma C. Winkel & Zn. in de Breedestraat Punda te Willemstad afbrandde.
Een poosje later gingen we de zee op. Mijn eerste zeereis. Het was mooi weer zei de kapitein, maar de bewegingen van de Breda waren, naar mijn smaak, toch nogal baldadig. We hadden reeds de avondmaaltijd in het Noordzeekanaal gehad en na een uurtje kroop ik mijn kooi in. De volgende morgen hadden wij de Noordzee verlaten en toen begon de deining van de Atlantische Oceaan een beetje mee te spreken. Ik was niet zeeziek, maar voelde toch wel een raar gevoel in mijn maag en ik liet dan ook de ontbijttafel met rust. Kort daarop kwam kapitein Kuiper met een bord droog brood en zei: ,,Eet dat maar eens op. Het beste middel om je maag in bedwang te houden.” En waarachtig, na deze droge kost kon het schip, noch de zee mij iets doen. Het is een middel dat iedere nieuwbakken zeeman in zijn knapzak (plunjezak) zou moeten meenemen.
Het was een betrekkelijk eentonige reis. Veel vermaak was er aan boord van de vrachtschepen niet. Schaken, dammen, kaarten. Wel kregen we een grap van de kapitein te verwerken. Na een paar dagen zei hij dat we brieven moesten klaarmaken en dan zouden ze bij Madeira van boord worden gehaald. Na 12 dagen (op 17 januari) liep de Breda 's avonds de haven van Willemstad binnen. Wij gingen naar het Schottegat waar het schip aan een van de pieren van de Shell aanmeerde. In die tijd heette Shell Curaçao nog CPIM, Curaçaosche Petroleum Industrie Mij.
Een lange ladder werd tegen het schip gezet en enige dapperen gingen langs dat vette geval de ‘wal’ op. De wal bestond uit de pier waarover enige pijpen lagen, die de volgende morgen het schip van een verse voorraad brandstof, voor de reis naar de Westkust van Zuid-Amerika, zouden voorzien.
Er was daar beneden niet veel te zien en wij klommen spoedig weer naar boven. Het was behoorlijk warm. De ‘tropische’ overhemden die in Amsterdam waren gekocht, bleken toch wat dikker te zijn dan de Amerikaanse hemden die ik na een paar dagen reeds in Willemstad kocht. Ik schreef dan ook spoedig naar Amsterdam en raadde eventuele volgende slachtoffers aan zo weinig mogelijk in Nederland te laten kopen - zeker geen tropenhelm! - doch hun geld in Willemstad te laten besteden. Zeker niet duurder en van betere kwaliteit. De volgende morgen kwamen mijn collega's aan boord. Jongbloed, wiens werk ik zou overnemen, en zijn broer, die de vrachtafdeling beheerde en die ook belast was met in het inklaren van schepen.
,,Laat je spullen maar aan boord”, was het advies dat ik kreeg. ,,Het schip blijft toch een paar dagen hier en misschien moet er wel wat aan je hotelkamer veranderd worden.” Ik keek daar wel van op. In Amsterdam had men mij de verzekering gegeven, dat er voor een piekfijn onderdak was gezorgd en ik behoefde mij geen zorgen te maken. (Later kom ik hierop nog terug)
In een motorboot, de ‘Bremen’, gingen we naar de stad. Het bootje meerde aan op de hoek van de Handelskade en het Waaigat en wij sprongen op de wal. Ik was aangekomen. Recht tegenover ons zat een bejaarde vrouw tegen een muur op een krukje. Op haar schoot een grote bak met allerlei voor mij onbekende vruchten en in haar mond een levensgrote tabakspijp, waaraan zij stevig trok, gezien de rookwolken die omhoog stegen. Heremetijd dacht ik zo, waar ben ik nu verzeild geraakt!
Het was nog vroeg, het kantoor was nog niet open. We gingen dus eerst naar het Hotel Curaçao, dat aan de andere kant van de ingang van de Waaigat lag. Een smalle brug verbond het Ruyterplein, waaraan het kantoor van de KNSM lag, met de overkant. Er was een soort schildwachthuisje waarin een man zat aan wie wij 2 cent per persoon moesten betalen. Dikwijls maakten de KNSM'ers die man spinnijdig door de schoenen uit te trekken en blootsvoets over de brug te gaan. Dan behoefde men namelijk niet te betalen. Mensen op blote voeten, die dus geen geld hadden om de goedkope sandalen (alpargatas) te kopen, waren vrijgesteld van het tolgeld. Het gebeurde ook wel dat Maatman, een klein kereltje, op mijn rug sprong en ik hem op die manier over de brug bracht, hetgeen ook weer 2 centen uitspaarde, doch de tolbaas tot hevige woede bracht.
Het Hotel Curaçao was een gebouw waarin in het jaar 1866 het Collegium Nederlandicum was gevestigd. De leerlingen werden voorbereid op de academische studie in Nederland. Directeur was de heer Maronier, wiens 93-jarige zoon, de heer J.H. Maronier, ik in 1978 in het Rusthuis Rust en Vreugd te Wassenaar ontmoette en die mij vroeg na te gaan wat er van het vroegere Colleguim waarvan zijn vader de eerste directeur was geweest, terecht was gekomen. Ik moest hem helaas in dat jaar berichten dat de leerlingen van toen vervangen waren door vrolijke vrouwtjes uit Santo Domingo, die in dat huis hun gasten tegen behoorlijke betaling ontvingen. Hij was zeer teleurgesteld.
Het moest vroeger een mooi gebouw geweest zijn. Ook nu nog was de buitenkant goed geconserveerd en de gevel werd gesierd door een Amsterdamse trapgevel. Maar binnen! De eigenaar of beheerder was een Venezolaan. Jongbloed en Maatman hadden de twee kamers aan de voorzijde. Verder logeerde er nog Reitsma, de chef van de Westwerf, waar de KNSM-schepen hun lading losten. En ik zou nummer vier zijn.
We gingen naar een grote kamer aan de rechterzijde. Een bed zo vuil alsof het tientallen jaren was gebruikt door mensen die in het zand hadden gerold alvorens te gaan slapen. Een klamboe hing er overheen, vuil en vol gaten. De vloer was smerig. Een tafel in het midden had een losse poot, zodat die bij de eerste aanraking ondersteboven ging. Eén stoel die mogelijk in een slecht onderhouden museum een goed figuur zou slaan.
,,Moet ik hier in?", was mijn vraag. ,,Is dat het verblijf dat piekfijn in orde zou zijn volgens Amsterdam? Ik denk er niet over om in deze mesthoop te gaan. Is er geen ander hotel in Willemstad?”
,,Ja, dat was er. Hotel Americano. Waar advocaten, doktoren, etc. logeerden. Maar jouw salaris is niet voldoende om een kamer daar te betalen. En dan moet je nog wat drinken en eten ook. En je kleding bekostigen gaat dan niet.”
Aan de Venezolaanse baas van het geval werd dit uitgelegd. Die zag zijn eerste gast ontgaan, beloofde de kamer te laten schilderen en een nieuw bed en nieuw meubilair te plaatsen. Ik kon die drie dagen wel aan boord van de Breda logeren. Dat werd geaccepteerd.
Had ik de badkamer gezien (één badkamer voor het hotel!) dan zou ik wellicht toch niet in dat vieze hol zijn gekropen. De badkamer had een kuipbad dat de gasten maar gebruikten als toilet omdat de toiletpot reeds overliep. Een behoorlijke waterleiding was er niet in Willemstad. De elektriciteit was in handen van de firma Maduro & Sons, doch de centrale was niet meer in staat de benodigde hoeveelheid te leveren voor het zich uitbreidende Willemstad. Maar ik had geaccepteerd.


Week toppers

Het Antilliaans Dagblad is de enige lokale Nederlandstalige ochtendkrant van Curaçao, Bonaire en Aruba. Op Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba, alsmede in Nederland en andere landen is een online-abonnement eenvoudig mogelijk via online.ad.cw

antdagblad-logo


Print-abonnee worden of voor meer algemene informatie? Stuur dan een mail naar [email protected]. Met naam, adres en telefoonnummer. Abonnementsprijs is ANG 35,00 inclusief OB per kalendermaand. Print-abonneren is alleen mogelijk op Curaçao.