Op verzoek van het Antilliaans Dagblad levert Lucita Moenir Alam, volkenrechtjurist en pleitbezorger van het referendum als democratisch middel, een bijdrage ter gelegenheid van het feit dat 25 jaar geleden voor het eerst per referendum het zelfbeschikkingsrecht van het volk van Curaçao werd uitgeoefend. ,,Elke wijziging van het Statuut die het gemakkelijker maakt om de stem van het volk te negeren is onaanvaardbaar”, stelt zij.
Door Lucita Moenir Alam
Vandaag is het precies 25 jaar geleden dat het volk van Curaçao voor het eerst per referendum zijn zelfbeschikkingsrecht heeft uitgeoefend. Een kort opfrissertje van de voorgeschiedenis van hetgeen zou uitgroeien tot een ‘Moeder aller Referenda’, als hét model voor alle vijf eilanden van de toenmalige Nederlandse Antillen:
Op een drukbezocht symposium georganiseerd door de universiteit UNA tezamen met de overkoepelende vakbondsorganisatie Kamara Sindikal en mijn persoon, werd door de gastsprekers en velen uit het publiek gepleit voor een referendum waarbij het volk een werkelijke ‘act of free choice’ zou kunnen plegen, conform de standaarden van de Verenigde Naties. Hierop besloot de toenmalige gedeputeerde voor Staatkundige Zaken, daartoe opdracht te geven waartoe hij een Referendum Commissie Curaçao (RCC) instelde met de volgende samenstelling: vertegenwoordigers van de vakbonden, van werkgevers, van ngo’s, experts in staatsrecht en in referenda en ook een lid van de VN-dekolonisatieafdeling.
Dit zeskoppige team, gezegend met veel expertise en werkkracht, heeft zich meteen op de opdracht voor de vraagstelling geworpen en heeft zich door de relevante VN-resoluties en dekolonisatienormen laten leiden. Daarom werden, naast behoud van de status quo (optie A), nog de drie zelfbeschikkings-opties opgenomen, namelijk associatie (optie B), integratie (optie C) en onafhankelijkheid (optie D).
Nadat de vraagstelling was overgenomen, gaf het Bestuurscollege de commissie de opdracht om het referendum ook zelf te organiseren en uit te voeren. Een enorme uitdaging, maar natuurlijk ook een grote eer om ervoor te zorgen dat het volk op vrije en onpartijdige wijze, dat wil zeggen los van de politiek, zich in de staatkundige keuzes voor hun eiland konden verdiepen. Het was geweldig om te moeten ervaren dat de infocampagne aansloeg (dit werd geschraagd door wetenschappelijke metingen) en dat velen de toekomst van henzelf en van hun kinderen in eigen hand namen. Van de ‘man bij de snack’ tot bevlogen participanten aan sessies in de bario’s, bij Sentro di Siegu waarbij blinden gepassioneerd discussieerden over hetgeen zij auditief hadden vernomen, tot een forum in het ITC-Auditorium, waarbij elke optie door mondige burgers met verve werd verdedigd, tot en met de media die zich grotendeels vanuit een positieve grondhouding voor het referendum inzetten.
Uiteindelijk bleek op 19 november 1993 dat men op Curaçao het instrument voor een directe democratie had omarmd: de opkomst voor een allereerste referendum sprak voor zich.
Dat er gekozen werd voor een optie waarvoor geen enkele politieke partij campagne had gevoerd was veelzeggend, het volk wenste gebruik te maken van zijn zelfbeschikkingsrecht op een andere manier. Enkele opvallende gevolgen waren dat aan het eindeloze gesteggel over staatkundige structuren en navenant de verwaarlozing van economische agenda’s, gedurende enige tijd een einde kwam. Ook ontstond er uit de beweging die optie A had omarmd een nieuwe politieke partij (de PAR) en vond er ook bij diverse van de traditionele partijen een zekere herbezinning en herbronning plaats. Kortom, het referendum kende een succesvolle introductie.
Het is niet alleen ongepast, maar ook verwerpelijk, dat vanuit de hoek van enkele leden uit het Nederlandse parlement geprobeerd wordt om via wetsvoorstellen ter wijziging van het Statuut, ons zelfbeschikkingsrecht de nek om te draaien. Blijkbaar heeft men niets geleerd van de mislukte en nogal geheimzinnige poging van een Haags-ambtelijke delegatie om bij de VN aan te kloppen om de eilanden weer onder hun hoede te nemen en daar tot onafhankelijkheid te bewegen. Dat het in tijden gebeurt waarin alle energie en tijd gaat zitten in Cft-conformiteit, raffinaderij-ellende, een ongekende Venezuela-crisis waar overigens het overgrote deel van politiek-Nederland zich van afwendt, kortom een 2019 dat een ‘erop of eronder’ karakter dreigt te krijgen, is reden voor zorg. Dat men in bepaalde kringen ‘het gedoe op die eilanden’ meer dan zat is en er het liefst zo gauw mogelijk vanaf wil, is zeker geen valide reden om te proberen de beslissing over de onafhankelijkheid in handen van de lokale politici te stellen, met indien zij het nodig achten er nog achteraf een referendumpje tegen aan te gooien ter afzegening. Feitelijk is dit een terugkeer van de Nederlandse houding begin jaren 70 van de vorige eeuw, toen onder de bezielende leiding van Joop den Uyl alles op alles werd gezet om Suriname en de Nederlandse Antillen zo snel mogelijk onafhankelijk te krijgen. Bij Suriname lukte dat (met één stem meerderheid in het Surinaamse parlement), de Nederlandse Antillen toonden meer strategische realiteitszin. Om te stellen dat het met een lichte en eenzijdige uittredingsregeling voor alle zes eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk gemakkelijker wordt om onafhankelijk te worden is eigenlijk lachwekkend en heeft iets machiavellistisch: het is een dikke sigaar uit eigen doos, want het recht om voor onafhankelijkheid te kiezen hebben de volkeren sowieso. Maar dat er op alle eilanden vooralsnog voor een andere optie is gekozen, namelijk voor associatie en integratie, moet intussen wel gerespecteerd worden. De manier waarop in Suriname het indertijd door de meest betrokken Nederlandse politici op een akkoordje is gegooid met hun Surinaamse collega’s, zonder dat het Surinaamse volk de kans heeft gehad zich uit te kunnen spreken, is één van de trieste voorbeelden van het Nederlandse dekolonisatiebeleid. Op die manier ziet men het hier niet zitten, het zelfbeschikkingsrecht is niet van de politici en zeker niet voor politieke onderonsjes, waarbij van beide kanten van de oceaan de meest zorgelijke liaisons kunnen ontstaan.
Daar komt nog bij dat velen in het politiek Nederlandse landschap nog zodanig zijn geschrokken van de eigen ongelukkige ervaringen met het EU-Grondwet-referendum en het Oekraïne-referendum, dat men in eigen land zelfs helemaal van het referendum is afgestapt (waartoe zelfs een D66 jammer genoeg dit eigen ‘kroonjuweel’ heeft opgeofferd).
Maar hier op Curaçao blijven velen wel de zegeningen van een referendum tellen, mits grondig, integer en met mate (dus niet te frequent) voorbereid en uitgevoerd, met een objectieve en integere informatiecampagne. Er zijn diverse belangrijke kwesties waarover het volk zich direct, al dan niet tegelijk met een reguliere verkiezing, vanuit een kostenbesparing, zou kunnen uitspreken. Maar zeker wanneer het gaat om de uitoefening van het zelfbeschikkingsrecht, blijft de lijn die 25 jaar geleden met het referendum werd ingezet: het is en blijft een eigen en onvervreemdbare aangelegenheid van het volk van Curaçao en niet van de politici die op dat moment aan het roer staan. Elke wijziging van het Statuut die het gemakkelijker maakt om de stem van het volk te negeren is onaanvaardbaar.