Eenzijdig wijzigen arbeidsvoorwaarden rechters kan niet zomaar
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Het Hof van Justitie kan en zal niet op verzoek van één van de landen van het Koninkrijk overgaan tot het (eenzijdig) wijzigen van de arbeidsvoorwaarden van rechters en gerechtsambtenaren. Zo laat het Hof weten in reactie op een recent advies van de SER (Sociaal-Economische Raad) van Curaçao.
Medio december berichtte het Antilliaans Dagblad dat de SER stelt het weinig solidair van de wetgever (lees: de combinatie van regering en parlement) te vinden dat onder meer leden van het Hof uitgesloten worden als het gaat om het maximeren van topinkomens; iets wat ook al het geval was bij de Landsverordening inkorting (12,5 procent, red.) arbeidsvoorwaarden 2020.
De SER vermeldde in het advies over de Landsverordening eerste tranche optimalisering overheidsgelieerde entiteiten (LvOOE) dat het betreffende wetsontwerp niet van toepassing is op het personeel benoemd bij Koninklijk Besluit, waaronder de procureur-generaal, advocaat-generaal, hoofdofficier van justitie, de president en leden van het Hof; en naar het oordeel van de SER doet dit ‘afbreuk aan het solidariteitsprincipe’. Deze krant berichtte daarover onder de kop ‘Onbegrip over uitsluiten Hof’.
In reactie daarop wil het Hof uitleggen hoe het zit, overigens met de gelijktijdige toevoeging dat het Hof ‘op eigen initiatief en zonder enige politieke druk in het jaar 2020 en ook in 2021 het besluit heeft genomen om een solidariteitsbijdrage te verstrekken aan de vier verschillende landen’.
,,Wijzigingen in de arbeidsvoorwaarden van zowel rechters als gerechtsambtenaren dienen door de ministers van Justitie in gezamenlijkheid genomen te worden, waarbij voor de rechters - inclusief de president - en de directeur Bedrijfsvoering geldt dat hiervoor ook de wetgeving aangepast dient te worden”, aldus een verklaring van het Hof.
Voormalig Justitieminister Quincy Girigorie (PAR) van het Land Curaçao heeft destijds de vraag gesteld waarom het Hof niet de 12,5 procent korting toepast. ,,Een antwoord in gelijke strekking als hiervoor is aan de bewindsman verstrekt, waarna geen verdere vragen zijn gesteld. Vanuit de ministers van Justitie van Aruba, Sint Maarten en Nederland is deze vraag nimmer gesteld.”
Voorts is het, zo stelt het Hof in de reactie, belangrijk ook het volgende in ogenschouw te nemen: voormalig staatssecretaris Raymond Knops van Koninkrijksrelaties heeft bij het formuleren van de generieke voorwaarden voor de derde tranche liquiditeitssteun ‘een uitzondering gemaakt’ voor onder andere het Gemeenschappelijk Hof. Verwezen wordt naar een brief van 10 juli 2020 en daarbij specifiek naar punt 10: ,,In het belang van stabiliteit van de openbare orde en veiligheid worden tot nader order geen bezuinigingen toegepast die de operationele uitvoeringscapaciteit binnen de meest vitale sectoren van de rechtsstaat (politie, douane, Landsrecherche, Openbaar Ministerie, Hof, kustwacht, gevangeniswezen en de Veiligheidsdienst) beperken.”
‘Op eigen initiatief en zonder enige politieke druk’
Tot slot heeft het Hof - ‘op eigen initiatief en zonder enige politieke druk’ - in 2020 en 2021 het besluit genomen om een solidariteitsbijdrage te verstrekken aan de vier verschillende landen. ,,Het Hof voelt zich nauw verbonden met de samenlevingen en heeft daarom besloten om in deze tijd van crisis een bedrag van in totaal 3,4 miljoen gulden over deze twee gezamenlijke jaren terug te geven aan de landen.”
Met de teruggave van de solidariteitsbijdrage is het Hof naar eigen zeggen ‘tot het uiterste gegaan’ binnen de financiële mogelijkheden en de grenzen van de beperkte begroting. ,,Dat er geen extra financiële ruimte binnen de begroting van het Hof is, blijkt tevens uit de jaarrekening 2020, die in dat jaar met een negatief resultaat is afgesloten van 233.000 gulden dat ten laste is gekomen van de reserves van het Hof.”
Het Hof heeft over de verstrekte solidariteitsbijdrage een passage opgenomen in het jaarverslag 2020 en zal dit ook doen in het jaarverslag 2021 dat dit voorjaar verschijnt.
‘Specifiek instituut’
- Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie is ‘een specifiek instituut’, aldus het Hof zelf in een uitleg aan deze krant, dat functioneert voor vier landen en is opgericht bij wet- en regelgeving, die alleen kan worden aangepast nadat alle vier de landen hierover overeenstemming hebben bereikt. De instelling en het kader voor het functioneren van het Hof zijn verankerd in de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof.
- De rechtspositie van rechters en ondersteunend personeel (gerechtsambtenaren) is geregeld in de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof en het Rijksbesluit Rechtspositie Gemeenschappelijk Hof.
- De rechters en gerechtsambtenaren zijn dus niet in ambtelijke dienst bij de overheid van één van de Landen (Curaçao, Aruba, Sint Maarten of BES-eilanden).
- De rechtspositie, inclusief salariëring, van rechters - inclusief de president - en de directeur Bedrijfsvoering kan gewijzigd worden indien voornoemde wetgeving wordt aangepast. Dat is niet gebeurd en kan alleen nadat de vier landen, respectievelijk de ministers van Justitie van alle vier de Landen instemmen met een wetswijziging.
- De gerechtsambtenaren zijn in dienst van het Gemeenschappelijk Hof. De arbeidsvoorwaarden van de gerechtsambtenaren zijn (en worden) op voordracht van de Beheerraad - het toezichthoudend orgaan op de bedrijfsvoering van het Hof, welke tevens intermediair is tussen het Bestuur van het Hof en de ministers - door de vier gezamenlijke ministers van Justitie vastgesteld en kunnen alleen met instemming van alle vier landen respectievelijk de vier ministers gewijzigd worden.
SER-advies
De SER had in zijn advies van 1 september 2020 betreffende de ontwerplandsverordening houdende inkorting op vakantie-uitkering, vakantie-uren en het niet toekennen van een verhoging van de bezoldiging vanaf het kalenderjaar 2020 (Landsverordening inkorting arbeidsvoorwaarden 2020) al opgemerkt:
,,Dat de onderhavige ontwerplandsverordening niet van toepassing is op het personeel benoemd bij Koninklijk Besluit, waaronder de procureur-generaal, de advocaat-generaal, de hoofdofficier van justitie, de president, de Beheerraad en leden van het Hof en de Raad voor de Rechtshandhaving, doet naar het oordeel van de SER afbreuk aan het solidariteitsprincipe.”
De in de memorie van toelichting aangevoerde argumentatie om deze groep ‘dienaren van de publieke zaak’ in dit stadium te ontzien en een mogelijke bewerkstelliging van de inkorting van deze groep afhankelijk te stellen van nog te voeren gesprekken met de andere landen, ‘acht de SER niet overtuigend en evenmin billijk ten opzichte van het overige personeel in publieke dienst’.
,,Het feit dat het hierbij gaat om personeelskosten die gezamenlijk door de landen worden gedragen op grond van de rijkswetten Gemeenschappelijk Hof van Justitie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtshandhaving doet niet af aan het gegeven dat in het onderhavige ontwerp een voorziening moet worden getroffen ter zekerstelling dat ook deze categorie op grond van het beginsel van solidariteit inlevert.” De SER adviseerde de Curaçaose regering daarom haar standpunt in dezen te heroverwegen.
De SER vindt dat juist vanwege de door de Rijksministerraad gewenste invoering van een ‘geharmoniseerde regeling’ met betrekking tot de topinkomens, dit ‘perfect toegepast kan worden bij op grond van rijkswetten vastgestelde en door de landen gezamenlijk gedragen personeelskosten’.