IMF: CAS-landen zullen baat hebben bij hervormingen in Landspakketten
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) verwacht dat de economieën van Curaçao, Aruba en Sint Maarten (CAS-landen) zich de komende jaren zullen herstellen. Er zijn wel (tempo)verschillen.
Volgens de meest recente ramingen, van 30 november jongstleden, verwacht het IMF voor volgend jaar voor Sint Maarten een groei in de dubbele cijfers van 12 procent; voor Aruba dit jaar 13 en volgend jaar 7,5 procent; en voor Curaçao een groei van 2 dit jaar en 7 procent volgend jaar.
Het IMF verwacht voor Curaçao vanaf 2026 een structurele economische groei van 1 procent. Volgens meerdere deskundigen ‘zou het mogelijk moeten zijn om tot hogere groei voor Curaçao te komen’.
Na 2024 ligt voor Sint Maarten de economische groei hoger dan in de andere twee Caribische landen van het Koninkrijk. De verwachting is dat de afronding van de herstelwerkzaamheden aan de Princess Juliana-luchthaven een positieve invloed zal hebben op de economische groei. Naar verwachting worden de werkzaamheden in augustus 2023 afgerond.
Het IMF verwacht dat de landen baat zullen hebben bij de hervormingen die zijn opgenomen in de met Nederland afgesproken Landspakketten. Voor Aruba houdt het IMF er rekening mee dat de hervormingen leiden tot een jaarlijkse extra groei op middellange termijn van een 0,5 procent.
Als gevolg van de coronacrisis zijn de CAS-landen afhankelijk geworden van Nederlandse liquiditeitssteun. In 2020 en 2021 is steun verleend in de vorm van leningen tegen 0 procent, in principe aflopend in april 2022. In totaal ontving Curaçao 911 miljoen gulden (plus 170 miljoen in verband met de afwikkeling van de Girobank; bij elkaar 1.081 miljoen); Aruba kreeg 904 miljoen florin; en Sint Maarten 292 miljoen gulden.
De schuldquote - dat is de totale nationale schuld afgezet tegen het bruto binnenlands product (bbp) - zal voor Aruba dit jaar pieken op maar liefst 117 procent van het bbp, om vervolgens in principe te dalen en in 2026 lager te zijn dan 100 procent bbp.
De schuldquotes van Sint Maarten zijn met een piek van circa 70 procent bbp en van Curaçao met circa 95 procent iets ‘gunstiger’ dan die van Aruba (dat geen schuldsanering kreeg in 2010). Het IMF gaat uit van een daling tot 63 procent bbp in 2025 voor Sint Maarten en een daling tot 77 procent voor Curaçao.
De schuldquote verder en eerder naar beneden brengen kan door minder hoge tekorten of, populair gezegd, ‘het op orde brengen van de begroting’ en door meer economische groei (een hogere bbp). Het IMF gaat ervanuit dat de begrotingen van Sint Maarten tot 2026 en van Curaçao tot 2024 nog tekorten op de gewone dienst zullen hebben. Dit zou betekenen dat Sint Maarten tot en met 2025 en Curaçao tot en met 2023 afhankelijk zouden zijn van Nederlandse liquiditeitssteun.
‘Eerder sluitende begroting’
Den Haag en het College financieel toezicht (Cft) lieten eerder weten voorstander te zijn om al in 2023 voor beide landen een sluitende gewone dienst mogelijk te maken, ‘zodat de lopende uitgaven door lopende inkomsten gedekt worden’. Vanaf 2024 zouden dan overschotten mogelijk moeten zijn zodat ook de leningen afgelost kunnen worden.
Aan de centrale begrotingsnorm - de gewone dienst van de landsbegroting in evenwicht - is sinds 10-10-’10 slechts in een beperkt aantal jaren voldaan. Curaçao is er wat beter in geslaagd dan Sint Maarten door in 2013 tot en met 2016 overschotten te hebben op de begroting. Maar bij beide landen zijn oplopende schulden door kapitaalleningen en betalingsachterstanden te zien.
Het instrument van de ‘aanwijzing door de Rijksministerraad’ - waarvoor de Curaçaose Financiënminister Javier Silvania (MFK) vorige week in de Staten nog waarschuwde - is een ultimum remedium, en sinds 2010 is dit drie keer aan de orde geweest: in 2012 voor Curaçao, in 2015 voor Sint Maarten en in 2019 opnieuw voor Curaçao. Deze momenten werden voorafgegaan door jaren dat de gewone dienst niet in evenwicht was.
De overheidsschuld is in de ‘coronajaren’ 2020 en 2021 aanzienlijk toegenomen, maar ook vóór corona is de schuld van Curaçao in de periode 2010-2019 met 960 miljoen (bijna een miljard) gestegen. Daarmee is de schuld in deze precoronaperiode met 50 procent gegroeid. De langlopende schulden namen toe met 600 miljoen, waarvan het overgrote deel bestemd is voor investeringen in het nieuwe ziekenhuis (434 miljoen). De kortlopende schulden namen toe met 360 miljoen, waarvan 330 miljoen aan het Algemeen Pensioenfonds Curaçao (APC) en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) Curaçao.
Ondanks de schuldtoename tot en met 2019 en de omvangrijke liquiditeitssteun in 2020 en 2021, is de schuld per hoofd van de bevolking nog aanzienlijk onder het niveau van de Nederlands Antillen; dus vóór de schuldsanering door Nederland. Er was in 2010 voor circa 3,7 miljard gulden gesaneerd.