Martis: Vrije toegang specialistische zorg
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - In een verklaring laat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) weten dat er voor dit jaar géén productieplafond geldt voor vrijgevestigde medisch specialisten. Dat volgt uit een uitspraak van de rechter op 9 augustus.
Het gaat om de zaak van longarts Earl Esseboom en cardioloog Arthur Liqui Lung. De bodemrechter oordeelde dat een wettelijke grondslag ontbreekt ‘voor het eenzijdig vaststellen van een productieplafond’ en dat de besluiten van 20 en 22 mei 2020 voor deze twee specialisten moesten worden vernietigd. In vervolg op deze uitspraak heeft de SVB besloten de maatregel dit jaar niet te handhaven, zegt SVB-directeur Philip Martis. ,,Dat geldt voor alle vrijgevestigde medisch specialisten.”
De SVB reageert op een beslissing van uroloog Wissem Isa, een van de specialisten die niet in dienst is van het Curaçao Medical Center (CMC), om alle afspraken vanaf 1 oktober te verschuiven naar volgend jaar. Isa liet in een advertentie weten het door de SVB opgelegde productieplafond te hebben bereikt. Alleen dringend noodzakelijke behandelingen en afspraken zouden nog doorgaan. Maar dat is dus niet nodig, blijkt nu uit de reactie van de SVB-directie. Wie voor medische kosten is verzekerd via de basisverzekering ziektekosten (bvz) ‘kan zonder enige beperking specialistische zorg ontvangen’, aldus de verklaring. Wat betreft urologie geldt specifiek ‘vrije toegang bij de vrijgevestigde specialist, alsook de drie urologen in dienst van het CMC’.
Deze krant berichtte in de editie van gisteren over de gevolgen van het productieplafond. SVB-directeur Martis gaf toen geen antwoord op vragen in verband met de beslissing van uroloog Isa en zei daar de komende week ‘op te reageren’. Op basis van het productieplafond zouden de vrijgevestigde medisch specialisten een vergoeding krijgen die varieert van 500.000 tot 750.000 gulden. Dat is volgens gynaecoloog Allan Henriquez, vicevoorzitter van de Vereniging Medisch Specialisten Curaçao (VMSC), zo’n ‘20 tot 25 procent lager dan de gemiddelde jaarproductie of omzet van een praktijk’.
