PdVSA verder in het nauw: dochter PdVSA Petro moet 41,7 mln dollar betalen
Van een onzer verslaggevers
Kralendijk/Willemstad - PdVSA Petro is door de rechter op Bonaire veroordeeld om aan de curator van Bopec 41,7 miljoen dollar te betalen wegens oude openstaande facturen en 560.000 dollar per maand voor de opslag van olieproducten. Het vonnis, in handen van het Antilliaans Dagblad, is uitvoerbaar bij voorraad.
Dit is een belangrijke overwinning van de curator van het failliet verklaarde Bopec (Bonaire Petroleum Corporation nv), die een kort geding had aangespannen tegen PdVSA Petro, waarmee een veilige bedrijfsvoering en de salarissen kunnen worden bekostigd.
Laatstgenoemde is al bijna vier jaar, vanaf september 2017, in gebreke met betaling van de (opslag)kosten van de door haar aan Bopec in bewaring gegeven producten.
Begin maart dit jaar heeft het gerecht aan Bopec voorlopige surseance van betaling verleend, die op 18 maart werd ingetrokken onder gelijktijdige faillietverklaring van Bopec en benoeming van Constantijn ‘Stan’ van Liere tot curator.
PdVSA Petro, een dochtervennootschap van de Venezolaanse staatsoliemaatschappij PdVSA in Caracas, is de partij die de PdVSA-olie verkoopt aan afnemers buiten de eigen groep. Sinds januari 2002 hebben Bopec en PdVSA Petro een ‘Warehousing and Throughput Agreement’ op basis waarvan Bopec de door of in opdracht van PdVSA Petro ingevoerde en weer uit te voeren olieproducten opslaat in tanks op het terrein van Bopec.
Bopec exploiteert de olieopslag- en overslagfaciliteit op Bonaire. Maar PdVSA is zelf eigenaar, want PdVSA houdt alle aandelen in Propernyn bv, die op haar beurt de aandelen in het kapitaal van Bopec houdt. De curator van het failliete Bopec spreekt dus de eigenaar zelf aan en wel voor forse bedragen.
In eerste instantie claimde hij 44,6 miljoen dollar. Maar dit bedrag moet worden gecorrigeerd met de abb (algemene bestedingsbelasting) die Bopec ten onrechte in rekening is gebracht. Maar 41,7 miljoen dollar is nog altijd veel geld.
Naar het oordeel van het gerecht heeft de curator voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft. In de eerste plaats staat als niet betwist vast dat Bopec nagenoeg geen andere omzet heeft dan die uit hoofde van de overeenkomst met PdVSA Petro.
De olieopslag en het beheer van de terminal brengen aanzienlijke operationele kosten met zich mee, mede vanwege specifieke eisen aan de bedrijfsvoering, waarbij veiligheid voor mens en milieu centraal staat en waarbij Bopec voortdurend dient te voldoen aan vergunningsvoorwaarden.
Het salaris van de nog noodzakelijke werknemers en het onderhoud van de installaties moet worden betaald en er moeten investeringen worden gedaan, ook om uiteindelijk de olie af te kunnen voeren. Als Bopec deze kosten niet meer kan betalen, ontstaat er een gevaarlijke situatie.
Het mag dan zo zijn dat de boedelrekening niet meteen uitgeput zal zijn, aldus de rechter, zonder inkomsten zal dit binnen afzienbare termijn wel een realiteit worden. De curator heeft dus een spoedeisend belang bij betaling door PdVSA Petro dan wel verkoop van een deel van de olie. Op dit moment gebruikt Bopec nog steeds opslagcapaciteit van 1,4 miljoen vaten ten behoeve van PdVSA Petro, waarvoor zij maandelijks 560.000 dollar in rekening kan brengen.
Claim gebaseerd op jaarcijfers Bopec
Curator Van Liere baseert zijn vordering onder meer met verwijzing naar de officiële jaarcijfers van Bopec. Die zijn goedgekeurd en zijn tot stand gekomen met behulp van de financial controller van PdVSA - dus de moedermaatschappij van allebei de partijen - en die controller heeft de cijfers met die vordering opgesteld en ingediend bij de Belastingdienst.
De rechter kan het verweer van PdVSA Petro, dat de door de curator overgelegde facturen niet zouden kloppen omdat daarin van onjuiste hoeveelhedenvaten olie wordt uitgegaan, niet volgen. Volgens het vonnis omdat op grond van de overeenkomst niet wordt gefactureerd op basis van aantal vaten, maar op basis van de inhoud van de voor de opslag gebruikte olietanks. De facturen zelf spreken van ‘tank storage capacity’.
PdVSA Petro heeft tijdens de rechtszaak nog aangevoerd dat de olie sinds mei 2020 niet kan worden verplaatst omdat er installaties en jetty’s zijn afgekeurd en dat dit voor rekening en risico van Bopec dient te komen, omdat Bopec heeft verzuimd noodzakelijk onderhoud te plegen.
Dit verweer wordt door het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verworpen, reeds omdat gesteld noch gebleken is dat PdVSA Petro sindsdien - een deel van - de opgeslagen olie heeft willen (laten) afvoeren.
Niet is gebleken dat er belangen zijn die zich tegen de claim van de curator verzetten en daarom is de vordering, die per eind april 2021 het bedrag van 41,7 miljoen dollar beliep, toegewezen. Dat geldt ook voor de vergoeding van 560.000 dollar per maand vanaf mei dit jaar voor de opslagcapaciteit. Voor beide vorderingen geldt bovendien de wettelijke rente. PdVSA Petro is, tot slot, ook veroordeeld in de kosten van het geding. Het vonnis is gewezen door rechter Ferry Gerard.