Maximaal 27 procent per jaar over kale hoofdsom
Van een onzer verslaggevers
Willemstad - ,,Partijen mogen in principe de rente en kosten afspreken die zij willen”, luidt de beoordeling door het gerecht in een geschil tussen iemand op Curaçao die geld had geleend en een ander in Nederland die het geld had uitgeleend. ,,Die vrijheid is echter niet onbegrensd.”
Sinds 5 mei 2017 hanteert de Centrale Bank CBCS in Willemstad als beleidsmaatstaf voor het verlenen van vergunningen en/of ontheffingen op basis van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen in geval van kredietverlening aan consumenten een maximum van 27 procent aan zogeheten ‘Annual Percentage Rate of charge’ (APR). Hierin en in een eerdere uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof (juli 2018) ziet de rechter aanleiding de overeenkomst waar het in dit geding om gaat ‘nietig te oordelen’. Althans voor zover die voorziet in een verplichting tot vergoeding van rente en kosten die uitgaat bóven 27 procent per jaar, te rekenen over het geldbedrag dat daadwerkelijk aan schuldenaar ter beschikking is gesteld (‘de kale hoofdsom’).
,,Van omstandigheden op grond waarvan een hogere APR in dit geval gerechtvaardigd zou zijn, is onvoldoende gebleken”, aldus het vonnis. ,,Onvoldoende is in elk geval dat eiseres deze hogere APR op haar beurt aan een externe financier verschuldigd zou zijn.” In de betreffende zaak gaat het om het volgende: de partij in Nederland (eiseres) heeft in augustus 2018 een bedrag van 5.000 gulden geleend aan de persoon op Curaçao (gedaagde). De afspraak was dat gedaagde het geleende bedrag plus de kosten en de rente in twaalf termijnen van 650,63 gulden zou terugbetalen. Gedaagde heeft enkele bedragen betaald. Maar wegens een ontstane betalingsachterstand heeft eiseres een incassobureau ingeschakeld.
De partij in Nederland - in het geanonimiseerde vonnis worden geen namen vermeld - vordert veroordeling van gedaagde op Curaçao tot betaling van 7.807,60 gulden - ,,Met kosten en rente is dus ruim 56 procent van de kale hoofdsom gemoeid”, concludeert het gerecht - vermeerderd met incassokosten van 961,14 en met omzetbelasting (ob) en wettelijke rente met ingang van 14 maart 2019. Gezien de APR-beleidsmaatstaf van de Centrale Bank plus de jurisprudentie brengt dit met zich mee, aldus het recente vonnis, dat eiseres op gedaagde een vordering had van 5.000 (de kale hoofdsom), vermeerderd met de gematigde rente van 2,25 procent per maand vanaf 30 september 2018 tot 31 augustus 2019. ,,In totaal dus 6.350 gulden.” De schuldenaar op Curaçao had echter drie keer een bedrag contant betaald. Het gaat hier om in totaal 2.051,89. Ook zijn betalingen via het incassobureau gedaan: twee betalingen van 700 (de eerste op 27 mei 2019 en de tweede op 1 juli 2019). De eerste betaling is door eiseres erkend. Met betrekking tot de tweede betaling heeft de schuldeiser gesteld dat gedaagde deze betaling weer heeft ‘teruggehaald’.
Op haar schuld heeft gedaagde dus in totaal een bedrag van 2.751,89 afgelost. Er resteert een schuld, inclusief rente en kosten, per 31 augustus 2019 van 3.598,11. De schuldeiser vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze zijn toegewezen in overeenstemming met het procesreglement. Een bedrag van 375 is toewijsbaar. De wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 31 augustus 2019. De slotsom is dat gedaagde is veroordeeld tot betaling aan eiseres van 3.973,11, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 31 augustus 2019 ‘tot aan de dag van voldoening’. Gedaagde is verder veroordeeld in de proceskosten. Dat betreft 450 gulden aan griffierecht en 250 aan salaris. Dit laatste is verschuldigd, omdat eiseres ten tijde van de indiening van het verzoekschrift door een gemachtigde werd bijgestaan.