Van een onzer verslaggeefsters
Willemstad - George Jamaloodin heeft in zijn strijd tegen het Openbaar Ministerie bot gevangen. Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft gisteren de vordering van Jamaloodin afgewezen om bij recht te verklaren dat officier van justitie Gert Rip en het Land onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld.
Jamaloodin, die op 16 augustus door het gerecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 jaar voor zijn vermeende rol in de moord van Helmin Wiels, had een zaak aangespannen tegen officier van justitie Rip, die belast is met het dossier Maximus. Jamaloodin verwijt het Rip en het Openbaar Ministerie dat ze hebben volhard in het gebruik van de verklaring van Edsel Gumbs als bewijs in de strafzaak tegen moordmakelaar Burney ‘Nini’ Fonseca, terwijl het OM volgens Jamaloodin zou weten dat de verklaring waarin hij als opdrachtgever van de moord op Wiels wordt genoemd, ‘onwaarschijnlijk was en achteraf onverifieerbaar is gebleken en aldus onbetrouwbaar’. Door de verklaring van Gumbs alsnog te gebruiken heeft Rip en dus het Openbaar Ministerie volgens Jamaloodin onrechtmatig jegens hem gehandeld door inbreuk te maken op zijn eer en goede naam, door inbreuk te maken op de onschuldspresumptie en door het recht van Jamaloodin op rechtsbescherming te frustreren. ,,Zij hebben eiser in een situatie gemanoeuvreerd waarbij, weliswaar indirect, in rechte een oordeel over hem werd gevormd zonder dat hem middelen ter beschikking stonden om dat formeel ongedaan te maken. Zij hebben het eiser onmogelijk gemaakt ‘om zijn recht op rechtsbescherming in te roepen om zich te verweren tegen de aanvallen van het Openbaar Ministerie op zijn eer en goede naam en de daarmee gepaard gaande onschuldspresumptie”, zo voerde de verdediging van Jamaloodin eerder aan.
Jamaloodin vorderde daarom dat voor recht wordt verklaard dat Rip en het Land, gezamenlijk en afzonderlijk, onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat Rip en het land wordt gelast ‘de onrechtmatige behandeling te staken’.
Het gerecht stelt echter dat het het Openbaar Ministerie vrij stond in het requisitoir in de zaak tegen Fonseca bewijsmiddelen op te voeren, een op die bewijsmiddelen gebaseerd scenario te schetsen en conclusies te trekken zoals dat is gebeurd. ,,Dat in dat scenario ook de rol van derden aan de orde is gekomen, is in een zaak zoals die van de moord op Wiels welhaast onvermijdelijk. Uitgangspunt is dat het OM de mogelijkheid moet hebben ter openbare zitting zijn standpunt omtrent een strafzaak zo overtuigend mogelijk naar voren te brengen en dat hem een zekere beoordelingsvrijheid toekomt met betrekking tot de wijze waarop die geschiedt en met betrekking tot de argumenten die daarbij worden aangevoerd. Dat daarbij de naam van eiser als mogelijke en vermoedelijke opdrachtgever van de moord op Wiels is genoemd, zal voor eiser - die geen procesdeelnemer was in de strafzaak tegen Fonseca en zich in die zaak niet kon verweren - hoogst onaangenaam zijn geweest. Gelet evenwel op de verklaringen van Gumbs en andere in het requisitoir aangedragen bewijsmiddelen (waaronder het sms-berichtenverkeer tussen Fonseca en eiser) en gelet op de complexiteit, ernst en omvang van de zaak, kan niet geoordeeld worden dat het noemen van de naam van eiser niet functioneel, gerechtvaardigd en toelaatbaar was”, aldus het gerecht, dat vervolgt: ,,Het OM heeft het belang van de waarheidsvinding en de berechting van ernstig strafbare feiten in de zaak tegen Fonseca mogen laten prevaleren boven de belangen waarin eiser thans stelt te zijn geschonden.”